In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, een ex-vriend van mevrouw [A], vorderde dat de gedaagde, een voormalige hartsvriendin van [A], zich zou onthouden van lasterlijke en onrechtmatige uitlatingen over hem die zij tijdens een getuigenverhoor had gedaan. De gedaagde had verklaard dat de eiser in 2016 een gefingeerde arbeidsovereenkomst had gesloten met [A] en dat hij in ruil daarvoor contant geld had ontvangen. De eiser stelde dat deze uitlatingen onjuist, diffamerend en beledigend waren, en dat hij hierdoor schade leed.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde de uitlatingen had gedaan in het kader van een gerechtelijke procedure en dat zij niet onrechtmatig had gehandeld. De rechter benadrukte dat de gedaagde haar verklaringen had gedaan onder ede en dat er een groot belang is aan de vrijheid van meningsuiting in een rechtszaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de eiser bij eerbiediging van zijn goede naam niet zwaarder woog dan het recht van de gedaagde op vrijheid van meningsuiting. Daarom werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van een persoon, vooral in het kader van getuigenverklaringen in een rechtszaak. De rechter heeft de omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld.