ECLI:NL:RBMNE:2023:5955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
C/16/562990 / KG ZA 23-501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen tijdens getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, een ex-vriend van mevrouw [A], vorderde dat de gedaagde, een voormalige hartsvriendin van [A], zich zou onthouden van lasterlijke en onrechtmatige uitlatingen over hem die zij tijdens een getuigenverhoor had gedaan. De gedaagde had verklaard dat de eiser in 2016 een gefingeerde arbeidsovereenkomst had gesloten met [A] en dat hij in ruil daarvoor contant geld had ontvangen. De eiser stelde dat deze uitlatingen onjuist, diffamerend en beledigend waren, en dat hij hierdoor schade leed.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde de uitlatingen had gedaan in het kader van een gerechtelijke procedure en dat zij niet onrechtmatig had gehandeld. De rechter benadrukte dat de gedaagde haar verklaringen had gedaan onder ede en dat er een groot belang is aan de vrijheid van meningsuiting in een rechtszaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de eiser bij eerbiediging van zijn goede naam niet zwaarder woog dan het recht van de gedaagde op vrijheid van meningsuiting. Daarom werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van een persoon, vooral in het kader van getuigenverklaringen in een rechtszaak. De rechter heeft de omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/562990 / KG ZA 23-501
Vonnis in kort geding van 13 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L. de Leon te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen,
gedaagde,
bijgestaan door mr. B.E.J.M. Tomlow te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 34,
  • de mondelinge behandeling op 30 oktober 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is een ex-vriend van mevrouw [A] (hierna: [A] ). [gedaagde] is een voormalige hartsvriendin van [A] . [gedaagde] heeft gewerkt als officemanager bij [bedrijf] B.V., een bedrijf van [A] , en zij huurt een woning van [A] .
2.2.
In 2020 heeft [A] in kort geding ontruiming van de woning gevorderd vanwege een vermeende huurachterstand van [gedaagde] . [A] is op diezelfde grond ook een bodemprocedure tegen [gedaagde] begonnen, waarin zij vordert dat de huurovereenkomst wordt beëindigd. [gedaagde] heeft vanaf het begin betwist dat er sprake is van een huurachterstand, onder meer omdat er volgens haar huur was verrekend met een bedrag van € 9.000,00 dat [A] van haar had geleend. Deze rechtbank heeft de vorderingen van [A] afgewezen. Daarop is [A] van het vonnis in de bodemprocedure in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
2.3.
Op 15 februari 2023 heeft er bij het hof een mondelinge behandeling achter gesloten deuren plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] heeft zij toen op verzoek van het hof de achtergrond van de geldlening van € 9.000,00 toegelicht. Zij heeft uiteengezet dat [A] als bestuurder van [bedrijf] B.V. begin 2016 een gefingeerde arbeidsovereenkomst voor zes maanden had gesloten met [eiser] voor de functie van persoonsbegeleider/chauffeur van [A] en dat [eiser] in omstandigheden verkeerde dat hij belang had bij witte inkomsten. [A] had deze arbeidsovereenkomst met [gedaagde] besproken en haar verteld dat zij er € 25.000,00 in contanten voor zou krijgen. [gedaagde] had [A] dit afgeraden om meerdere redenen, waaronder de dubieuze reputatie van [eiser] .
2.4.
Het hof heeft in een tussenarrest van 21 maart 2023 aan [gedaagde] een bewijsopdracht gegeven, inhoudende dat [gedaagde] is toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij met [A] heeft afgesproken dat de huur over de periode 1 april 2017 tot 1 april 2018 werd verrekend met een bedrag van € 9.000,00 dat [gedaagde] aan [A] heeft geleend. In dat kader heeft op 12 september 2023 een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] en [A] tijdens een openbare rechtszitting als getuigen zijn gehoord.
2.5.
[eiser] heeft naar zijn zeggen uit de media vernomen dat [gedaagde] tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard dat [A] € 25.000,00 aan contanten in een envelop heeft ontvangen in 2016 van iemand met een niet zo zuiver verleden, om deze persoon op de loonlijst van haar bedrijf te zetten, in het kader van een fictief dienstverband. Dit betrof de […] van [club] , [eiser] . [gedaagde] heeft [A] afgeraden om deze deal met [eiser] aan te gaan. [eiser] en [A] hebben later ruzie gekregen en [A] , die inmiddels € 9.000,00 van het contante geld had gespendeerd, was heel bang dat het geld terug zou moeten naar [eiser] . Daarom heeft [gedaagde] eenzelfde bedrag van € 9.000,00 aan [A] geleend.
2.6.
Volgens [eiser] zijn de uitspraken die [gedaagde] als getuige over hem heeft gedaan onjuist, diffamerend en beledigend en heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens hem gehandeld door deze uitlatingen in het openbaar te doen. De uitspraken zijn in diverse dagbladen en televisieprogramma’s overgenomen en daardoor lijdt hij schade.
2.7.
Op 13 september 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd schriftelijk te bevestigen dat zij zulke uitspraken niet meer zal doen en dat zij de gedane uitspraken zal (laten) rectificeren. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
2.8.
[eiser] vordert daarom in deze procedure - samengevat - te bepalen dat:
1) [gedaagde] zich moet onthouden van het doen van lasterlijke en onrechtmatige uitlatingen tegenover [eiser] , op de wijze zoals zij dat heeft gedaan op 12 september 2023 bij het hof,
2) de gedane uitlating dat [eiser] tegen contante betaling een fictief dienstverband zou hebben verkregen c.q. terecht zou zijn gekomen op de loonlijst van [A] niet gestaafd wordt door enig bewijs en onrechtmatig is,
3) [gedaagde] de gedane uitlatingen binnen twee dagen na dit vonnis moet (laten) rectificeren via de nieuwssite van RTL4 (RTL Boulevard) dan wel in de Telegraaf en op de website van De Telegraaf en het AD op de wijze zoals in de dagvaarding is vermeld,
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] voert hiertegen verweer.
2.9.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen afwijzen en [eiser] veroordelen in de proceskosten, omdat het gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde] niet aannemelijk is geworden. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Het spoedeisende belang vloeit voldoende voort uit de aard van de zaak. Dat [eiser] mogelijk maanden eerder al wist dat de aard van de arbeidsovereenkomst in relatie tot de lening van € 9.000,00 en de verrekeningsafspraak tijdens het getuigenverhoor bij het hof aan de orde zouden komen, maakt dit niet anders. Waar het om gaat is dat [gedaagde] daarover op 12 september 2023 vermeende onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan, die daarna via de media zijn verspreid en dat [eiser] daar naar zijn zeggen voortdurende schade door ondervindt. Dat maakt dat hij er voldoende belang bij heeft zijn vorderingen in dit geding inhoudelijk beoordeeld te zien.
De uitlatingen
3.2.
[gedaagde] heeft erkend dat zij als getuige heeft verklaard in de onder 2.5. omschreven zin. Voor zover zij niet zelf bij die feiten en omstandigheden betrokken was, heeft zij die vernomen van [A] . Haar erkenning geldt niet voor de wijze waarop zij de betrokken persoon heeft aangeduid. Zij zegt deze persoon in haar verklaring slechts te hebben aangeduid als “iemand”, “die meneer”, “die man”, “deze meneer”, “hem” en “ [bijnaam] ”.
3.3.
Nu [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] hem in haar verklaring met zijn volle naam heeft aangeduid, niet heeft onderbouwd, zal de voorzieningenrechter uitgaan van de op dat punt door [gedaagde] gestelde lezing. Voor het overige gaat de voorzieningenrechter uit van de uitlatingen van [gedaagde] als getuige, zoals onder 2.5. weergegeven.
Juridisch kader
3.4.
Bij de vraag of een uitlating onrechtmatig is, zijn twee fundamentele rechten aan de orde. Aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk recht zwaarder moet wegen. Die toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten zwaarder weegt, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM. Relevante omstandigheden zijn onder meer:
de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie,
e totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder deze uitlatingen het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke weg, met een redelijke kans op spoedig succes kan worden bereikt,
het gezag van het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd, en
de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden toegekend, hangt af van het concrete geval.
Uitwerking
3.5.
De voorzieningenrechter stelt in dit geval voorop dat [gedaagde] de uitlatingen niet op eigen initiatief publiekelijk heeft gedaan. Zij heeft de uitlatingen gedaan in een civiele bodemprocedure bij het hof waarin zij partij is ter onderbouwing van haar verweer, nadat zij van het hof de opdracht had gekregen om de juistheid van dat verweer te bewijzen. Hier geldt het uitgangspunt dat aan partijen in een gerechtelijke procedure grote ruimte toekomt om naar voren te brengen wat van belang is voor hun procespositie. [gedaagde] heeft de uitlatingen bovendien gedaan tijdens een getuigenverhoor waarbij zij onder ede heeft verklaard. In beginsel rust op een onder eed of belofte afgelegde verklaring de waarborg dat naar waarheid is verklaard.
3.6.
De vaststaande bewoordingen van het getuigenverhoor van [gedaagde] houden in dat zij van [A] heeft gehoord over het fictieve dienstverband dat ‘ [bijnaam] ’ wilde in ruil voor € 25.000,00 in contanten. Zij heeft de uitlating over het fictieve dienstverband dus niet als feit naar voren gebracht, maar verklaard over wat daarover aan haar was verteld. Het gaat er dus niet om of zij mocht verklaren dat sprake was van een fictief dienstverband, maar of zij mocht verklaren dat zij van [A] had vernomen dat daarvan sprake was. De laatstbedoelde uitlating is minder snel onrechtmatig jegens de betrokken persoon dan de eerstbedoelde uitlating.
3.7.
Het staat vast dat [A] in 2016 door de fiscale recherche als getuige en later als verdachte is gehoord over de arbeidsovereenkomst die [eiser] met [bedrijf] B.V. had gesloten. Dat kwam doordat bij een inval van justitie in de woning van [eiser] op 11 mei 2016 de schriftelijke arbeidsovereenkomst was gevonden. Dat is een aanwijzing dat er vraagtekens kunnen worden gesteld bij die overeenkomst. [eiser] heeft bovendien niet weersproken dat op 11 mei 2016 iemand uit zijn omgeving [A] heeft geïnstrueerd (naar de voorzieningenrechter begrijpt: naar aanleiding van de inval die dag) dat zij zich slechts door een bepaald advocatenkantoor mocht laten bijstaan en dat zij met dat kantoor contact moest opnemen in verband met [eiser] . Ook heeft [eiser] niet weersproken dat op 18 mei 2016 twee personen uit zijn omgeving aan [A] en [gedaagde] hebben verzocht om de loonstroken van [eiser] , waarop [gedaagde] hen een envelop met de loonstroken heeft gegeven. Dit wijst erop dat er tot dan toe nog geen loonstroken aan [eiser] waren verstrekt en dat is niet de gebruikelijke gang van zaken. [eiser] heeft evenmin weersproken dat er maandelijks een bedrag van € 2.000,00 aan loon naar hem werd overgemaakt. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord uitgebreid toegelicht dat er geen feitelijke invulling is gegeven aan de overeengekomen functie van persoonsbegeleider/chauffeur van [A] . Op cruciale momenten in het kader van de arbeidsovereenkomst, namelijk openbare gelegenheden zoals concerten en grote evenementen waar [A] naartoe ging en waarbij zij privé-beveiliging nodig had, was [eiser] niet aanwezig en eind februari 2016 eindigde het contact tussen [A] en [eiser] geheel, terwijl van de zes maanden durende arbeidsovereenkomst toen nog maar twee maanden om waren. Dit alles is niet (voldoende) weersproken door [eiser] , laat staan dat die omstandigheden door hem in zijn voordeel zijn verklaard, en ondersteunt daarom de juistheid van de verklaring van [gedaagde] dat het (naar horen zeggen) om een fictief dienstverband ging, waarvoor contant is betaald. Dat [eiser] en [A] , naar [eiser] aanvoert, niet (verder) zijn vervolgd in verband met de verdenking aan een gefingeerd dienstverband te hebben meegewerkt, doet daaraan niet voldoende af.
3.8.
[A] heeft zowel het kort geding als de bodemprocedure, zoals onder 2.2. omschreven, gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] een huurachterstand had doen ontstaan. [gedaagde] heeft steeds betwist dat er sprake was van een huurachterstand, onder meer omdat er volgens haar huur was verrekend met een bedrag van € 9.000,00, dat [A] van haar had geleend. Volgens [gedaagde] heeft [A] steeds ontkend dat er tussen haar en [gedaagde] afspraken waren gemaakt over verrekening. [gedaagde] stelt dat [A] voor het eerst tijdens haar getuigenverhoor bij het hof, op 12 september 2023, desgevraagd heeft verklaard dat zij op 8 maart 2018 met [gedaagde] afgesproken heeft dat de huur was verrekend en dat haar vorderingen niet op een huurachterstand waren gebaseerd, maar op de wens de geldende huursom door de rechter te doen toetsen. Bij die gelegenheid heeft [A] , aldus [gedaagde] , niet aan de rechter kunnen verklaren waarom zij haar kort geding en haar bodemprocedure (beiden aangespannen na 8 maart 2018) desondanks had gebaseerd op een beweerdelijke (niet door verrekening teniet gedane) huurachterstand. Dit alles is door [eiser] niet weersproken. Ook dit ondersteunt daarom de aannemelijkheid van de verklaring van [gedaagde] .
3.9.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan wat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht over sieraden en een bedrag van € 30.000,00 in contanten die [A] aan [gedaagde] zou hebben gegeven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk wat [eiser] in dat verband precies aanvoert en wat de relevantie daarvan is voor de beoordeling in deze zaak.
3.10.
Het staat vast dat [eiser] is vervolgd en berecht voor onder meer witwassen, afpersing, mishandeling en leidinggeven aan [club] , een criminele organisatie die zich bezighield met intimidatie, ernstig geweld en handel in verdovende middelen. [eiser] heeft niet weersproken dat hij zich op zijn eigen socialmedia-account en in de media (tv-programma’s, podcasts en interviews in dagbladen en tijdschriften) veelvuldig heeft uitgelaten over de verdenkingen tegen hem en de lopende strafzaken. De reputatie van [eiser] was dus al bekend uit de publiciteit. Wat [gedaagde] daarover heeft gezegd tijdens het getuigenverhoor: “iemand die geen zuiver verleden heeft”, vindt daarom steun in de feiten en draagt ook bij aan de aannemelijkheid van haar verklaring en het aan haar opgedragen bewijsthema.
3.11.
Vanwege zijn strafrechtelijke verleden, zijn leiderschap van de [club] en zijn relatie met [A] en alle publiciteit die - mede door toedoen van [eiser] zelf - daarover is geweest, is [eiser] in enige mate een publiek persoon geworden. Het belang van [eiser] om niet onnodig beticht te worden van het aangaan van een fictief dienstverband is gelet op zijn publiekelijk al bekende reputatie gering. Daar komt bij dat [eiser] zelf aan de verspreiding van de uitlatingen heeft bijgedragen door de aan [gedaagde] gestuurde sommatie met daarin de vermeende onrechtmatige uitlatingen op zijn Instagram-account te publiceren.
3.12.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat [gedaagde] bij het hof om een behandeling achter gesloten deuren had moeten verzoeken gelet op wat zij zou gaan verklaren. Een zitting is in beginsel openbaar en kan alleen (al dan niet gedeeltelijk) achter gesloten deuren plaatsvinden als één van de in artikel 27 Rv genoemde uitzonderingsgronden zich voordoet. Niet gebleken is dat daarvan sprake was. Dat de mondelinge behandeling bij het hof op 15 februari 2023 wel achter gesloten deuren plaatsvond, maakt dat niet anders, temeer omdat niet is gesteld of gebleken dat de beslissing daartoe was gebaseerd op bescherming van het belang van een ander dan de desbetreffende procespartijen, [A] en [gedaagde] .
3.13.
De vraag is of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter in deze zaak, de genoemde omstandigheden in onderling verband bezien en afwegend, zal oordelen dat de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag voorshands ontkennend: dat het belang van [eiser] bij eerbiediging van zijn eer en goede naam hier prevaleert boven het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] , is niet voldoende gebleken. Er bestaat dan ook geen grond om in dit vonnis op een dergelijk oordeel van de bodemrechter vooruit te lopen. De vorderingen van [eiser] , die zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat [gedaagde] door het doen van de uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld, worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde
1.079,00
Totaal € 1.393,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 1.393,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198