ECLI:NL:RBMNE:2023:5936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
C/16/519101 / HA ZA 21-213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst tot softwareontwikkeling en de gevolgen van tekortkomingen

In deze zaak vorderde de eiser, een onderneming die systemen voor de verwerking van levensmiddelen levert, ontbinding van een overeenkomst met de gedaagde partijen, die zich bezighouden met softwareontwikkeling. De eiser stelde dat de gedaagde partijen tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen, omdat de software niet tijdig was opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar sprake was van een tekortkoming en dat de gedaagde partijen van rechtswege in verzuim waren, maar dat de tekortkoming niet voldoende ernstig was om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de aard van het project en de samenwerking tussen partijen van invloed waren op de beoordeling van de tekortkoming. De eiser had de gedaagde partijen meerdere keren de kans gegeven om de tekortkomingen te verhelpen, en de samenwerking was in wezen nog steeds gaande. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, inclusief de vordering tot schadevergoeding, en veroordeelde de eiser in de proceskosten van de gedaagde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/519101 / HA ZA 21-213
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. D.C.W.J. Verstraten te Breda,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] ,
advocaat: mr. W.F. Dammers te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Op 22 maart 2021 heeft [eisende partij] een dagvaarding met 22 producties uitgebracht. [gedaagde partijen] heeft vervolgens een incident opgeworpen houdende een exceptie van onbevoegdheid. [eisende partij] heeft een conclusie van antwoord in het incident genomen en zowel [gedaagde partijen] als [eisende partij] heeft daarna nog een akte houdende uitlating producties genomen. Vervolgens is een vonnis in het incident gewezen met een bewijsopdracht en hebben er getuigenverhoren plaatsgevonden. De incidentele vorderingen van [gedaagde partijen] zijn in het vonnis in incident van 13 juli 2022 door de rechtbank afgewezen. De rechtbank is daarom bevoegd op grond van de hoofdregel van artikel 99 Wetboek van Rechtsvordering.
1.2.
Op 5 oktober 2022 heeft [gedaagde partijen] in de hoofdzaak een conclusie van antwoord genomen met 37 producties. Ten behoeve van de zitting heeft [eisende partij] nog de aanvullende producties 25 en 26 overgelegd.
1.3.
Op 11 mei 2023 was de mondelinge behandeling. Namens [eisende partij] was directeur de heer [A] (hierna: [A] ) aanwezig met mr. Verstraten. Namens [gedaagde partijen] waren eigenaren de heer [B] en de heer [C] aanwezig met mr. Dammers. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Daarnaast hebben partijen antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. gedagvaard. Tijdens de zitting bleek dat partijen het er over eens zijn dat [gedaagde sub 2] B.V. de wederpartij is in de overeenkomst met [eisende partij] . De rechtbank gaat daar in het vervolg dan ook van uit. Wanneer hierna gesproken wordt over [gedaagde partijen] , wordt hiermee bedoeld [gedaagde sub 2] B.V.
2.2.
[eisende partij] is een onderneming die systemen levert voor de verwerking van levensmiddelen zoals snijmachines, hakmachines en weegsystemen. [gedaagde partijen] houdt zich bezig met industriële optimalisatie van communicatieprocessen tussen bepaalde (industriële) systemen en het ontwikkelen van softwareoplossingen die barrières tussen dergelijke systemen wegneemt. [eisende partij] heeft op een gegeven moment besloten om zelf weeglijnen met eigen weegschalen te gaan ontwikkelen. De weegschalen moesten onderling kunnen communiceren met elkaar via software. [eisende partij] heeft [gedaagde partijen] vervolgens ingeschakeld om dat te realiseren.
2.3.
Op 13 december 2018 heeft [gedaagde partijen] een offerte gestuurd aan [eisende partij] . Door een opdrachtbevestiging van [eisende partij] aan [gedaagde partijen] is uiteindelijk op 29 januari 2019 een overeenkomst tot stand gekomen. Blijkens de offerte hebben partijen de bedoeling dat [gedaagde partijen] software zou ontwerpen en maken die wordt aangeduid als [naam 1] . De [naam 1] bestaat uit een compleet systeem van communicatie van weegschalen, registratie van gewichten en bijsturing van medewerkers die producten afwegen. Verder hebben partijen besproken dat [gedaagde partijen] het onderhoud en de beheer van de software zou verrichten. Zij hebben ook gesproken over het oprichten van een gezamenlijke vennootschap, waarin het intellectueel eigendom van de software ingebracht zou worden. Omdat de [naam 1] een zeer uitgebreid systeem is, hebben partijen het project in fases opgedeeld. De opdrachtbevestiging van 29 januari 2019 (en daarmee de overeenkomst tussen partijen) heeft uitsluitend betrekking op fase 1 van het project. De kosten voor deze eerste fase van het project bedragen € 72.000 (exclusief BTW).
2.4.
In de offerte van 13 december 2018 is – voor zover relevant – het volgende opgenomen over de oplevering van de software:

In de huidige planning van [gedaagde partijen] , is ruimte voor 40 uur per week (2 programmeurs, 20 uur per week), zodra de opdracht definitief is, betekent dit een doorlooptijd voor fase 1 van ongeveer 24 weken. Voorstel zal zijn dat in fase 1 de focus op de communicatieprocessen ligt en deze zo snel mogelijk gereed te krijgen, in het vervolg van fase 1 en in de volgende fases kan dan de aandacht meer naar userinterfaces verschuiven.”
2.5.
[eisende partij] en [gedaagde partijen] zijn het er op een gegeven moment over eens geworden dat de samenwerking en de communicatie tussen hen niet soepel verliep. De aanvankelijk ingeschatte doorlooptijd voor fase 1 van ongeveer 24 weken was op dat moment op ruimschoots verstreken. Omdat partijen de samenwerking wel voort wilden zetten, hebben zij rond april 2020 nieuwe afspraken gemaakt. Die afspraken zijn beschreven in de mails van 27 maart 2020 en 6 april 2020
2.6.
Onderdeel daarvan was dat het doel was dat er voor 1 juli 2020 een werkende applicatie zou zijn. Verder is afgesproken dat er een weekplanning zou worden gemaakt en zijn er betalingsafspraken gemaakt die er op neerkwamen dat de resterende projectsom (60% van de opdrachtwaarde) verdeeld zou worden in 10 weeksommen. Als de wekelijkse planning was gerealiseerd en afgenomen, zou vervolgens per direct de verschuldigde weeksom worden betaald.
2.7.
Vervolgens is de deadline van 1 juli 2020 verschoven naar 28 augustus 2020. Dat blijkt uit een mail van de heer [A] van [eisende partij] aan [gedaagde partijen] , waarin hij aangeeft: “
we naderen 1 juli en hoewel we weten dat we die deadline niet helemaal gaan bereiken denk ik wel dat er dusdanig veel progress is gemaakt dat we even moeten kijken waar we nu staan, wanneer we fase 1 definitief kunnen afronden, maar ook of/hoe we samen doorgaan”. Bij de mail heeft [A] een projectbeschrijving gevoegd waarin als opleveringsdatum 28 augustus 2020 wordt genoemd.
2.8.
Ook de deadline van 28 augustus 2020 is niet gehaald. Er zijn geen nieuwe afspraken gemaakt over de planning. [eisende partij] en [gedaagde partijen] hebben wel verder gewerkt aan het project.
2.9.
Medio december 2020 is namens [eisende partij] de volgende e-mail gestuurd aan de heer Keus van [gedaagde partijen] waar in staat, voor zover relevant:
“Goedemorgen [B] ,
Naar aanleiding van ons gesprek van gisteren middag bij jouw op kantoor hierbij de besproken zaken.
Onderwerp:
Het betreft de software ontwikkeling van [product] . Daarin de software functionaliteit welke wij benoemen als fase 1 ( yield control management). Deze opdracht is erg uitgelopen in tijd, koste veel meer tijds besteding van jullie uren, meer tijdsbesteding van onze uren, en [A] heeft niet de weegsystemen kunnen verkopen.
Huidige status:
We zijn bijna klaar met fase 1. Jullie hebben nog twee functionaliteiten klaar staan en verder moeten we nog een aantal keer testen en de bugs eruit halen. (leidraad in functionaliteiten is ons formulier “project beschrijving [product] ”)
Er staan nog twee betalingen open in het gemaakte 10 stappen plan, welke we zijn gestart in april 2020.
Te doen:
Iedereen schriftelijke akkoord geven met deze opstel van besproken zaken en bevestigen deze uit te voeren.
[A] betaalt 1 na laatste termijn.
Jullie leveren de 2 functionaliteiten.
[A] (of [eisende partij] BV) en [gedaagde sub 2] (eigenaren zijn [onderneming 1] en [onderneming 2] ) starten de nieuwe [naam 2] bv. 50/50%.
[B] , [D] , [A] testen nog 1 of meerdere keren zodat er geen bugs meer zijn en de functies goed werken
[A] betaalt laatste termijn.
Alle software / bron code van [product] wordt in de opgerichte [naam 2] bv geborgd.
[A] heeft hierdoor ook de beschikking over alle bron code en kan verder investeren om verdere ontwikkeling door te laten voeren door derden.
[….]”
2.10.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat medio december 2020 negen van de tien overeengekomen weekblokken door [gedaagde partijen] waren opgeleverd en enkel het tiende weekblok (met daarin de laatste twee functionaliteiten) nog moest worden opgeleverd. [eisende partij] had tot dat moment een bedrag van € 64.800,00 betaald (tot en met weekblok 8). De betaling van weekblok 9 en weekblok 10 stond op dat moment nog open (een bedrage van in totaal
€ 7.200,00). Daarna zijn geen aanvullende betalingen meer door [eisende partij] aan [gedaagde partijen] gedaan.
2.11.
De heer [A] van [eisende partij] stuurt dan vervolgens een e-mail op 17 december 2020 aan [gedaagde partijen] waaruit blijkt dat hij niet meer verder wil met [gedaagde partijen] . In de mail staat, voor zover relevant, het volgende:
“In het kader van de gedachte van een langdurige samenwerking en om jullie gecommitteerd te houden voor een langdurige relatie ná fase 1, om de verdere doorontwikkeling en support te doen, heb ik jullie een mogelijkheid geboden om mee te delen in het eigendomsrecht middels een gezamenlijke [naam 2] BV en heb ik ook aangeboden om de licentieopbrengsten die [eisende partij] ontvangt over te maken naar deze [naam 2] BV om op die manier een ontwikkelbudget te garanderen Dit was een gunst van mij naar jullie, met een enorme financiële potentie. Jullie hebben echter tot op heden nog steeds niet de verwachte prestatie geleverd en jullie hebben je een dusdanig coöperatieve houding aangemeten dat ik besloten heb hier helemaal vanaf te zien. Jullie hebben het in mijn ogen zo slecht opgepakt, zelfs nadat ik jullie keer op keer de mogelijkheid heb gegeven om door te gaan, na alle vertragingen, dat ik definitief besloten heb om na fase 1 hoe dan ook te stoppen met [gedaagde partijen] en een andere partner te gaan zoeken voor de verdere ontwikkeling.”
2.12.
Partijen hebben daarna over en weer gecorrespondeerd over de wijze van beëindiging van hun samenwerking. Daar zijn zij niet uitgekomen. Daarom is [eisende partij] deze procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert het volgende:
I. ontbinding van de tussen [eisende partij] en [gedaagde partijen] op 29 januari 2019 gesloten overeenkomst;
II. veroordeling van [gedaagde partijen] om binnen 14 dagen aan [eisende partij] een bedrag van € 64.8000 exclusief BTW terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. veroordeling van [gedaagde partijen] om binnen 14 dagen een schadevergoeding van € 486.700 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV. veroordeling van [gedaagde partijen] om de proceskosten en de nakosten te vergoeden.
3.2.
[eisende partij] is van mening dat [gedaagde partijen] ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen omdat zij de software / applicatie niet tijdig heeft opgeleverd. [eisende partij] heeft [gedaagde partijen] in de gelegenheid gesteld om de software alsnog te leveren. Ook aan dat verzoek heeft [gedaagde partijen] niet voldaan. Volgens [eisende partij] is [gedaagde partijen] in verzuim omdat er fatale termijnen zijn overschreden. [eisende partij] wil daarom dat de overeenkomst wordt ontbonden. Volgens [eisende partij] rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding. [eisende partij] stelt verder dat zij schade heeft geleden doordat de applicatie niet tijdig is ontwikkeld. Die schade vordert zij nu van [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partijen] voert het volgende aan als verweer. Volgens [gedaagde partijen] is juist [eisende partij] in verzuim omdat [eisende partij] nog feedback moest geven op een aantal opgeleverde functionaliteiten en omdat [eisende partij] nog twee betalingen moest verrichten, zodat het project afgerond kan worden. Door het verzuim van [eisende partij] kan [gedaagde partijen] niet nakomen. [gedaagde partijen] betwist verder dat er sprake was van fatale termijnen. Partijen zijn steeds nieuwe termijnen overeengekomen, dat levert rechtsverwerking op. [eisende partij] heeft [gedaagde partijen] ook nooit in gebreke gesteld. Bovendien rechtvaardigt een eventuele tekortkoming geen ontbinding van de overeenkomst.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] vordert ontbinding van de overeenkomst met [gedaagde partijen] . Op grond van artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (lid 1). Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is (lid 2). Op grond van artikel 6:265 BW zijn er dus drie vereisten: er moet sprake zijn van (1) een tekortkoming, (2) de tekortkoming moet de ontbinding rechtvaardigen en (3) er moet sprake zijn van verzuim. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar sprake is van een tekortkoming en een fatale termijn (verzuim), maar dat de tekortkoming onvoldoende is om de ontbinding te rechtvaardigen. De vorderingen van [eisende partij] worden daarom afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot die conclusie is gekomen.
Er is sprake van een tekortkoming en van een fatale termijn (verzuim)
4.2.
Volgens [eisende partij] is de tekortkoming van [gedaagde partijen] dat er afspraken zijn gemaakt over wanneer bepaalde onderdelen van de software afgerond zouden zijn en dat die termijnen door [gedaagde partijen] niet zijn gehaald. [eisende partij] heeft ook gesteld dat de software niet goed zou werken, maar dat heeft zij niet ten grondslag gelegd aan de vordering tot ontbinding en bovendien twisten [eisende partij] en [gedaagde partijen] over de vraag of de software al dan niet goed zou werken. Omdat het niet goed werken van de software niet ten grondslag is gelegd aan de vordering tot ontbinding, zal de rechtbank hier verder niet op ingaan.
4.3.
De vraag of er sprake is van een tekortkoming van [gedaagde partijen] hangt nauw samen met de vraag of er sprake is van fatale termijn(en) en of er sprake is van verzuim aan de zijde van [gedaagde partijen] . De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.4.
De eerste vraag is of het niet halen van de termijnen die diverse malen zijn afgesproken voor het opleveren van de software een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde partijen] oplevert. De rechtbank stelt vast dat [eisende partij] en [gedaagde partijen] in eerste instantie een termijn van 24 weken voor de oplevering van de software hadden afgesproken. Nadat deze termijn niet was gehaald, hebben partijen aanvullende afspraken gemaakt. Er is toen duidelijk afgesproken dat het doel was dat er per 1 juli 2020 een werkende applicatie moest zijn. Die deadline is ook niet gehaald. Vervolgens hebben partijen besproken dat de deadline opgeschoven zou worden naar 28 augustus 2020. Die deadline is evenmin gehaald. Daarna is er geen deadline meer afgesproken. De deadlines die zijn afgesproken na het verstrijken van de eerste deadline van 24 weken maken ook onderdeel uit van de overeenkomst tussen [eisende partij] en [gedaagde partijen] , althans kunnen gezien worden als een aanvulling op de overeenkomst. De rechtbank stelt vast dat de termijnen die partijen af hebben gesproken telkens niet zijn gehaald door [gedaagde partijen] . Dat is een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Dat [eisende partij] telkens toch bereid is geweest de deadline te verschuiven waardoor [gedaagde partijen] alsnog kon nakomen, maakt niet dat de tekortkoming daarmee ongedaan is gemaakt. Want er was nu eenmaal niet tijdig opgeleverd en die tekortkoming kon niet meer ongedaan worden gemaakt.
4.5.
[gedaagde partijen] beroept zich er nog op dat er maar één prestaties resteert, namelijk oplevering van blok 10, en dat daarvoor geen termijn voor nakoming was afgesproken. De oplevering van blok 10 zou volgen als blok 9 was betaald. Hoewel het feitelijk zo is dat er nog maar één blok niet is opgeleverd, was de afspraak dat op 1 juli 2020 alle functionaliteiten opgeleverd zouden zijn welke deadline verschoven is naar 28 augustus 2020. Ook toen is niet volledig opgeleverd. Dat er daarna geen deadline meer is afgesproken, betekent niet dat [gedaagde partijen] daarom geen (meer) deadline had en daarom niet tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde partijen] was de overeenkomst op dat moment al niet tijdig nagekomen.
4.6.
Voor ontbinding is verder vereist dat [gedaagde partijen] als schuldenaar in verzuim is. Artikel 3:82 lid 1 BW bepaalt dat verzuim intreedt wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld door middel van een schriftelijk aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming van een gespecificeerde verplichting wordt gesteld, en nakoming binnen die termijn uitblijft. Artikel 6:83 BW geeft drie situaties waarin verzuim intreedt zonder ingebrekestelling: als sprake is van een fatale termijn voor nakoming (sub a), als sprake is van schade door een onrechtmatige daad (sub b) of als uit een mededeling van de schuldenaar afgeleid kan worden dat hij zijn prestatie niet gaat nakomen (sub c). [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van (een) fatale termijn(en) in de zin van artikel 6:83 sub a BW. In artikel 6:83 sub a BW staat dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling ‘wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat die termijn een andere strekking heeft.’ Of tussen partijen een dergelijke termijn is overeengekomen, hangt af van de omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een termijn die voldoende bepaald is. Dat vereiste gaat niet zo ver dat een concrete kalenderdatum moet worden genoemd. Het uitgangspunt is dat als een (voldoende) concrete datum is afgesproken, ook als deze termijn is afgesproken na het sluiten van de overeenkomst, dat deze termijn fataal is. Het is aan de schuldenaar ( [gedaagde partijen] in dit geval) om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de termijn een andere strekking heeft.
4.7.
[gedaagde partijen] stelt daarover het volgende. In de IT-rechtspraak lijkt vaak te worden aangenomen dat termijnen in beginsel niet fataal zijn, omdat termijnoverschrijding bij IT-projecten eerder regel dan uitzondering is. Daarnaast stelt [gedaagde partijen] dat het slagen van het project afhankelijk is van de medewerking van [eisende partij] en dat [eisende partij] heeft gefaald in de nakoming van haar verantwoordelijkheden waardoor er vertraging is ontstaan. Volgens [gedaagde partijen] brengt dat mee dat er geen sprake kan zijn van fatale termijnen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat deze stellingen van [gedaagde partijen] niet meebrengen dat de termijnen die [gedaagde partijen] heeft afgesproken met [eisende partij] een andere strekking hadden en dus geen fatale termijnen waren. De eerste keer is gesproken over een opleveringstermijn van 24 weken; dat is voldoende concreet is. Daarna is twee keer een concrete kalenderdatum genoemd, namelijk 1 juli 2020 en 28 augustus 2020. Dat de deadline een aantal keer niet is gehaald en daarom verschoven is, betekent niet dat er daardoor geen sprake (meer) was van fatale termijnen, maar alleen dat [eisende partij] in praktische zin bereid was om de deadlines te verschuiven om ervoor te zorgen dat het project zou slagen. Ook de stelling dat, kort gezegd, de vertraging aan [eisende partij] te wijten is, leidt niet tot de conclusie dat de termijnen die zijn afgesproken niet bedoeld waren als een fatale termijnen. De conclusie is dat de termijnen die [eisende partij] en [gedaagde partijen] hebben afgesproken fatale termijnen waren en dat [gedaagde partijen] deze termijnen telkens niet heeft gehaald. Dat betekent dat [gedaagde partijen] van rechtswege in verzuim is komen te verkeren. Een ingebrekestelling was, anders dan [gedaagde partijen] stelt, dus niet vereist.
4.9.
De stelling van [gedaagde partijen] dat [eisende partij] in schuldeisersverzuim verkeerde, omdat [eisende partij] feedback had moeten leveren op de voorlaatste opgeleverde functionaliteiten, gaat niet op.
Deze stelling heeft namelijk betrekking op de voorlaatste opgeleverde functionaliteiten, terwijl [gedaagde partijen] al veel eerder in verzuim was door niet tijdig op te leveren.
De tekortkoming is onvoldoende ernstig om de ontbinding te rechtvaardigen
4.10.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een tekortkoming en dat [gedaagde partijen] van rechtswege in verzuim is. Dan is het vervolgens nog de vraag of de tekortkoming voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen. De beantwoording van die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de tekortkoming niet voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen. Dit volgt uit de karakter van het project en de aard van de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Het gaat om een ICT project, waarbij werd gewerkt volgens de scrum methode. Steeds werd een deel van het project afgerond, getest en vervolgens betaald. Deze manier van werken brengt vaak mee dat als deadlines niet gehaald worden er toch steeds nieuwe afspraken worden gemaakt, om er voor te zorgen dat het project alsnog succesvol afgerond zou kunnen worden. Dat was ook in dit geval de bedoeling. Uit de stukken blijkt dat - zoals eigenlijk altijd in dit soort projecten - het slagen van het project een gezamenlijke inspanning en samenwerking van partijen vergde en dat die samenwerking voor beide partijen niet naar verwachting en niet naar tevredenheid is verlopen. Beide partijen hebben daar een aandeel in gehad. Dat heeft tot gevolg dat als een bepaalde deadline niet wordt gehaald, dat niet zonder meer betekent dat het gerechtvaardigd is om de (gehele) overeenkomst te ontbinden.
4.12.
Bovendien geldt dat zowel [gedaagde partijen] als [eisende partij] door hebben gewerkt aan het project en dat het bijna afgerond is. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat er sprake is van een tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt. Hierbij is het ook van belang dat [gedaagde partijen] ter zitting heeft gesteld dat alleen blok 10 (met daarin de laatste twee functionaliteiten) niet is opgeleverd en dat als [eisende partij] dat zou willen, dit blok na betaling van blok 9 per direct opgeleverd zou kunnen worden. Ook dat maakt dat de niet tijdige oplevering van de sorfware, onvoldoende ernstig is om de ontbinding van de gehele overeenkomt met alle gevolgen die daaraan verbonden zijn, te rechtvaardigen. Als de overeenkomst ontbonden zou worden, zou dat namelijk betekenen dat er voor [eisende partij] en [gedaagde partijen] ongedaanmakingsverplichtingen ontstaat. [gedaagde partijen] zou dan alle betalingen die [eisende partij] aan haar heeft gedaan moeten terugbetalen, terwijl zij veel werk heeft verricht en de applicatie die zij hebben ontwikkeld niet zonder meer kan doorverkopen dan wel gebruiken omdat het specifiek is ontworpen voor [eisende partij] .
Tussenconclusie
4.13.
Omdat de tekortkoming van [gedaagde partijen] de ontbinding van de overeenkomst met [eisende partij] niet rechtvaardigt, zal de vordering tot ontbinding van de overeenkomst worden afgewezen. Dit betekent dat de overeenkomst in stand blijft. [gedaagde partijen] hoeft daarom niet terug te betalen wat [eisende partij] in het kader van de overeenkomst aan haar betaald heeft. De vordering tot terugbetaling van € 64.800,00 wordt dan ook afgewezen.
Geen schadevergoeding
4.14.
[eisende partij] heeft nog een schadevergoeding van € 486.750,00 gevorderd op grond van artikel 6:277 BW. Artikel 6: 277 lid 1 BW bepaalt dat de partij van wie de tekortkoming “
een grond voor ontbinding heeft opgeleverd” verplicht is de schade die het gevolg is van de ontbinding te vergoeden. Omdat de vordering tot ontbinding wordt afgewezen en de overeenkomst dus niet wordt ontbonden, hoeft [gedaagde partijen] ook geen schadevergoeding als gevolg daarvan te betalen. Die vordering van Synery wordt daarom eveneens afgewezen. De stellingen van [eisende partij] en de verweren van [gedaagde partijen] op dit punt hoeven verder niet meer besproken te worden.
De proceskosten
4.15.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partijen] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
6.826,00
(2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal
11.026,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partijen] tot dit vonnis vastgesteld op € 11.026,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
4846