ECLI:NL:RBMNE:2023:593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/2123, UTR 22/2119, UTR 22/2257 en UTR 22/2201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor extra bouwlaag en aanbouw; toetsing aan bestemmingsplan en welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2023 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het realiseren van een extra bouwlaag en een aanbouw aan een woning in Amersfoort. De vergunninghouders hadden op 10 februari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een vrijstaande woning met twee bouwlagen. Later, op 4 mei 2021, vroegen zij een extra bouwlaag en een aanbouw aan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort verleende op 18 november 2021 de omgevingsvergunning voor de aanbouw en op 19 november 2021 voor de extra bouwlaag. Omwonenden, de eisers, maakten bezwaar tegen deze vergunningen, omdat zij vonden dat deze in strijd waren met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand.

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college het juiste toetsingskader had toegepast en dat de verleende omgevingsvergunningen niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat de extra bouwlaag de maximaal toegestane bouwhoogte overschreed, maar de rechtbank stelde vast dat de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan 12 meter was en dat de woning met de extra bouwlaag 9,34 meter hoog zou zijn. Dit viel binnen de toegestane hoogte.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het college in redelijkheid gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan voor de aanbouw, ondanks dat de goothoogte van de aanbouw de maximaal toegestane hoogte overschreed. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat de vergunningen in strijd waren met de redelijke eisen van welstand, aangezien het college had afgegaan op een welstandsadvies dat als zorgvuldige beoordeling werd beschouwd. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de verleende omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2123, UTR 22/2119, UTR 22/2257 en UTR 22/2201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

UTR 22/2123
1. [eiseres 1] ;
2. [eiser 1] ;
(gemachtigde: mr. S.E. Silbermann)
UTR 22/2119
3. [eiser 2] ;
4. [eiser 3] ;
UTR 22/2257
5. [eiser 4] ;
6. [eiseres 2]
UTR 22/2201
7. [eiser 5]
8. [eiser 6]
(gemachtigde: mr. E.L. Beuving)
allen uit [woonplaats] , samen eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij hebben
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], de vergunninghouders, deelgenomen aan deze procedure.
Partijen worden hierna eisers, het college en de vergunninghouders genoemd.

Inleiding

1. Het college heeft op 10 februari 2020 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een vrijstaande woning met twee bouwlagen op het perceel aan de [adres] in Amersfoort. Op 4 mei 2021 hebben vergunninghouders bij het college een aanvraag ingediend voor het realiseren van een extra bouwlaag en een aanbouw aan de rechterzijgevel van de woning aan de [adres] . Het college heeft op 18 november 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van de aanbouw en op 19 november 2021 voor het plaatsen van de extra bouwlaag op de woning.
2. Eisers zijn allen omwonenden. Zij zijn het niet eens met de omgevingsvergunningen die het college heeft verleend en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers voor zover gericht tegen de goothoogte van de aanbouw gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Het college heeft in het bestreden besluit de verleende omgevingsvergunningen, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepen zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van 12 januari 2023. Namens eisers waren [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 4] en [eiser 5] aanwezig. Op de zitting werd [eiser 1] bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouders waren ook bij de behandeling van de beroepen aanwezig.
4. De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen op de zitting gevoegd. [1]

Het bestreden besluit

5. Het perceel [adres] heeft op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Hooglanderveen en Vathorst’ de bestemming ‘Wonen-5’. Het bestemmingsplan geeft onder andere nadere regels voor het bouwen en gebruiken van percelen binnen het bestemmingsplan. Volgens het college is het bouwen van een extra bouwlaag op de woning niet in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Het bouwplan voor de extra bouwlaag is daarnaast in overeenstemming met het bouwbesluit en voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft daarom een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de extra bouwlaag op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6. De aanbouw aan de woning is volgens het college wel in strijd met de regels van het bestemmingsplan omdat de aanbouw op minder dan een meter achter de voorgevel wordt gebouwd. [2] Daarnaast is ook de goothoogte van de aanbouw in strijd met het bestemmingsplan. [3] Het college heeft voor het realiseren van de aanbouw een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, lid 1, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Heeft het college het juiste toetsingskader toegepast?

7. Eisers hebben op de zitting toegelicht wat voor hen het belangrijkste is in deze zaak.
Door de verleende omgevingsvergunningen voelen eisers zich onrechtvaardig behandeld. Eisers hebben allen een kavel gekocht in de wijk [locatie] , waar ook de woning van de vergunninghouders toe behoort. Bij het ontwerpen en bouwen van hun woningen waren eisers gebonden aan de strikte voorwaarden van het beeldkwaliteitsplan van de wijk, het daar uit voortvloeiende kavelpaspoort en de verkoopbrochure. Er waren geen mogelijkheden om daarvan af te wijken. Eisers hebben hierdoor veel tijd, geld en energie gestopt in het (laten) ontwerpen van woningen die voldeden aan de gestelde voorwaarden van het beeldkwaliteitsplan en het kavelpaspoort. Eisers hebben bij het ontwerpen van de woningen bovendien compromissen moeten sluiten en in sommige gevallen het bouwplan moeten aanpassen. Het beeldkwaliteitsplan, het kavelpaspoort en de verkoopbrochure zijn ontwikkeld door Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV), waarvan de gemeente Amersfoort voor de helft eigenaar is. Eisers vinden dat de aanvragen van vergunninghouders voor het realiseren van de extra bouwlaag en de aanbouw aan dezelfde voorwaarden getoetst hadden moeten worden. Het voelt voor eisers onrechtvaardig dat voor de omgevingsvergunningen van vergunninghouders een ander toetsingskader wordt gehanteerd.
8. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen moet het college beoordelen of de aanvraag voldoet aan de bestuursrechtelijke regels uit de Wabo en de regels uit het bestemmingsplan. Daarbij geldt dat het college een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet verlenen als er geen strijd is met het bestemmingsplan en de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. [4] Als een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college de bevoegdheid om ook in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen als er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. [5] Het college heeft dan beleidsruimte om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. De rechtbank toetst dan slechts of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
9. Gelet op het toetsingskader dat het college moet hanteren volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat het college de bouwplannen (ook) had moeten toetsen aan de uitgangspunten in het beeldkwaliteitsplan, het kavelpaspoort en de verkoopbrochure van OBV. Het college heeft met juistheid toegelicht dat eisers gebonden waren aan de beeldkwaliteitseisen en het kavelpaspoort, omdat OBV dit als voorwaarde heeft opgenomen in de verkoopovereenkomst van de kavels. Eisers waren daarom aan deze voorwaarden gebonden op grond van een civielrechtelijke verbintenis met OBV. Dat is een andere procedure dan de bestuursrechtelijke procedure van een aanvraag om een omgevingsvergunning zoals in deze zaak speelt. Dat de gemeente Amersfoort voor de helft eigenaar is van OBV maakt dat niet anders. De conclusie is dan ook dat het beeldkwaliteitsplan, het kavelpaspoort en de verkoopbrochure juridisch niet bindend zijn voor het college bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

De derde bouwlaag

De hoogte
10. Eiseres voeren tegen de verleende omgevingsvergunning aan dat het realiseren van een derde bouwlaag wel in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eisers geldt in dit geval artikel 3.2.1. onder j van de planregels. Daaruit volgt dat ‘
de goothoogte en de hoogte zoals deze bij de realisatie van de hoofdgebouwen ontstaan, worden aangemerkt als de maximale goothoogte en hoogte waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd.’. De maximale hoogte die bij realisatie van het hoofdgebouw is ontstaan is 6,49 meter. Het hoofdgebouw wordt door het realiseren van een extra bouwlaag 9,34 meter. Er is daarmee sprake van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte zodat het college de omgevingsvergunning voor de derde bouwlaag niet had kunnen verlenen.
11. De rechtbank is met het college van oordeel dat artikel 3.2.1 onder j van de planregels in dit geval niet van toepassing is en dat bij de beoordeling moet worden getoetst aan artikel 3.2.1 onder c van de planregels. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.
12. Het college heeft toegelicht dat artikel 3.2.1 onder j van de planregels alleen van toepassing is in situaties waarin het hoofdgebouw al is gerealiseerd ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarvan is sprake als de bouw van het hoofdgebouw bij het college gereed is gemeld. In deze zaak hebben vergunninghouders op 4 mei 2021 de aanvragen voor de omgevingsvergunningen ingediend. Op dat moment was het hoofdgebouw op het perceel [adres] nog niet gebouwd. Het college heeft met luchtfoto’s onderbouwd dat op 20 april 2021 nog slechts de fundering van het hoofdgebouw was aangelegd en dat er op 22 maart 2022 twee bouwlagen zijn gerealiseerd, maar dat het bouwwerk nog niet gereed is gemeld. Uit deze onderbouwing volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het hoofdgebouw ten tijde van de aanvraag nog niet was gerealiseerd zodat er ook geen maximale bouwhoogte kan zijn ontstaan zoals bedoeld in artikel 3.2.1 onder j van de planregels. De rechtbank is het met het college eens dat dan de maximale bouwhoogte geldt van de verbeelding zoals volgt uit artikel 3.2.1 onder c van de planregels. In dat geval geldt dan een maximale bouwhoogte van 12 meter. De bouwhoogte van de woning wordt met een derde bouwlaag 9,34 meter en blijft daarmee binnen de maximaal toegestane bouwhoogte van het bestemmingsplan. Eisers hebben deze nadere onderbouwing van het college verder niet weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand.
13. Eisers vinden de derde bouwlaag in strijd met de redelijke eisen van welstand. Zij stellen dat blijkens de Welstandsnota 2017 de criteria uit het beeldkwaliteitsplan leidend moeten zijn. Zij wijzen in dit kader naar het beeldkwaliteitsplan en het kavelpaspoort uit de brochure van OBV.
14. De gemeenteraad heeft voor het gebied waar het onderhavige perceel deel van uitmaakt geen afzonderlijk beeldkwaliteitsplan vastgesteld waaraan het plan moet worden getoetst. De aanvraag is wel door de standsbouwmeester getoetst aan de criteria voor kleine bouwwerken van de door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota 2017 en de voor dit plangebied beschreven beeldkwaliteit in de brochure ‘Wonen in [locatie] , achttien woningen en een waterrijke omgeving’, tweede fase. De stadsbouwmeester acht het plan gelet daarop ‘aanvaardbaar’. Het college heeft geen aanleiding gezien van dit advies van de stadsbouwmeester af te wijken en concludeert daarom dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand [6] .
15. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen in rechtsoverweging 8. en 9. van deze uitspraak. Daar voegt zij het volgende aan toe. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [7] mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor de andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
16. Eisers hebben niet gesteld dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook de rechtbank ziet hier geen aanknopingspunten voor. Eisers zijn het inhoudelijk niet eens met het welstandsadvies, omdat zij vinden dat het niet in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan en het kavelpaspoort van OBV. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd die stellen dat het plan in strijd met de geldende criteria van de Welstandsnota 2017 is beoordeeld. Dat eisers zich niet kunnen vinden in het welstandstandsadvies is onvoldoende, omdat zij hun standpunt niet hebben onderbouwd met een deskundigenadvies, dat hun standpunt steunt. Deze grond slaagt daarom niet.

De aanbouw

17. Eisers voeren aan dat goothoogte van de aanbouw in strijd is met de regels van het bestemmingsplan.
18. De rechtbank overweegt dat het college in het bestreden besluit al heeft bevestigd dat de goothoogte van de aanbouw de maximaal toegestane goothoogte overschrijdt. De goothoogte van de aanbouw wordt 3,5 meter terwijl op grond van het bestemmingsplan een goothoogte van 3,4 meter wordt toegestaan. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 8. van deze uitspraak heeft het college de bevoegdheid om ook in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft in dit geval van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en toegelicht dat het gaat om een overschrijding van 10 centimeter. Het is daarom een minimale overschrijding die niet duidelijk waarneembaar is vanaf de openbare weg en ook geen nadelige gevolgen heeft voor omliggende percelen. Volgens het college is er daarom geen sprake van strijd met de goede ruimtelijke ordening zodat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is verleend. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen zodat het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan.
19. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat met de aanbouw de maximaal toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken op het perceel wordt overschreden.
20. De rechtbank volgt eisers ook daarin niet. In het bestreden besluit heeft het college toegelicht dat de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet wordt overschreden. De extra bouwlaag wordt niet als bijbehorend bouwwerk aangemerkt omdat het onderdeel is van het hoofdgebouw. Gelet op de omvang van het perceel is volgens het bestemmingsplan 59,2 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. In dit geval is de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, bestaande uit een berging en de aanbouw, 34,4 m2. De maximaal toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt daarom niet overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarmee inzichtelijk gemotiveerd welke oppervlakten als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt en dat de maximaal toegestane oppervlakte niet wordt overschreden. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen. Eisers hebben niks ingebracht tegen deze motivering van het college. De beroepsgrond slaagt niet.

Overige gronden

21. Eisers voeren -evenals in bezwaar- nog aan dat de bouwplannen niet voldoen aan de voor vrije kavels vastgestelde Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC-norm).
22. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit heeft meegedeeld dat vergunninghouders op 18 februari 2022 een berekening hebben ingediend waaruit volgt dat ook na uitbreiding van de woning wordt voldaan aan de EPC-norm. Eisers hebben in beroep hiertegen geen (nader) standpunt ingenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van het college voor onjuist te houden, nu eisers dit in beroep niet hebben weersproken.
23. Eisers hebben tot slot nog aangevoerd dat de diepte van het bouwvlak niet correct is vastgesteld, dat de hemelwaterafvoer niet onzichtbaar is weggewerkt, dat de groendaken in de verbeelding van de woning niet in de vergunning zijn opgenomen, dat het raam aan de oostzijde van de woning privacy ontneemt, dat in de oostzijde van de gevel een gat is geboord, dat het hoofdgebouw op de verkeerde plek gebouwd is en dat ten onrechte door vergunninghouders geen zonneplan is ingediend.
24. De rechtbank overweegt dat deze gronden van eisers zien op de eerder verleende omgevingsvergunning van 10 februari 2020 voor het hoofdgebouw en dat deze gronden niet zien op de omgevingsvergunningen die zijn verleend door het college voor het realiseren van een extra bouwlaag en een aanbouw. De rechtbank kan in deze uitspraak slechts toetsen of de laatstgenoemde omgevingsvergunningen door het college terecht zijn verleend. De omgevingsvergunning voor de bouw van het hoofdgebouw is inmiddels onherroepelijk. Deze gronden van eisers worden door de rechtbank daarom niet bij de beoordeling van deze zaak betrokken.

Conclusie

25. Uit deze uitspraak volgt dat het college terecht omgevingsvergunningen heeft verleend voor het realiseren van een extra bouwlaag en een aanbouw bij de woning aan de [adres] . Voor de omgevingsvergunning voor de aanbouw geldt dat het college in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan.
26. Dit betekent dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.
(De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit gedaan op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 31.2.2, onder a, van de planregels.
3.Artikel 31.2.2, onder b, van de planregels.
4.Dit volgt uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
5.Dit volgt uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.
6.Zie de motivering bij de omgevingsvergunning van 19 november 2021.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3992.