ECLI:NL:RBMNE:2023:5926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
16/012364-23, 13/261604-20 (vord. tul) en 13/153720-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na mesaanval in winkelgalerij met vrijspraak voor poging tot moord

Op 10 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 januari 2023 in Almere een mesaanval heeft gepleegd op een slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes bij de kaaklijn en het achterhoofd gesneden, wat een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/012364-23, 13/261604-20 (vord. tul) en 13/153720-20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Rethmeier en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Waaijer, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 5 januari 2023 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven door hem met een mes in/bij de kaaklijn, het gezicht en/of het achterhoofd te steken/snijden;
subsidiairtenlastegelegd als zware mishandeling met voorbedachten rade;
meer subsidiairtenlastegelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord. Zij acht de (eveneens primair) impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat nu verdachte niet in de nek van aangever heeft gestoken en het letsel oppervlakkig is, niet kan worden geconcludeerd dat de kans dat aangever door de steek met het mes zou komen te overlijden reëel en dus aanmerkelijk was. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel waardoor ook vrijspraak moet volgen voor de subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met voorbedachten rade, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte verklaart dat hij met een mes naar het slachtoffer toe is gegaan, met de bedoeling het slachtoffer bang te maken. Het tegendeel, namelijk dat verdachte een vooropgezet plan en de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen die verdachte heeft verricht, wijzen daar ook niet op. De primair ten laste gelegde moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] ten aanzien van de eveneens primair (impliciet) ten laste gelegde poging doodslag
1. [slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aangifte met fotobijlage [2] van 5 januari 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 5 januari 2023 kwam er een man mijn richting op lopen. Hierna te noemen NN1. Ik zei tegen hem dat hij moest stoppen met kijken en dat hij weg moest gaan. Ik zag dat NN1 weg liep. Ongeveer tien á vijftien minuten stond ik nog op dezelfde plek op de Bottelaarspassage.
Ik zag opeens dat NN1 weer de Klokkeluiderstraat in was komen lopen. Ik zag dat de afstand tussen ons ongeveer tien meter betrof. Ik zag dat NN1 een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat NN1 de houder van het lemmet af trok met zijn andere hand. Ik liep zijn richting in omdat ik niet bang ben en geen lafaard ben. Ik kan het mes als volgt omschrijven:
-
zilver lemmet;
-
ongeveer 15 centimeter lang;
-
wijd lemmet bij het handvat wat uitliep in een punt.
Ik zag dat NN1 het mes in zijn rechterhand hield en mijn richting in kwam rennen. Ik zag dat NN1 zijn rechterarm boven zijn schouder bracht en met hoge snelheid mijn richting in bracht als een snijbeweging. Ik voelde dat de klap op mijn linkerzij terecht kwam. Ik voelde geen pijn. Ik zag dat NN1 zijn rechterarm, met daarin het mes, weer omhoog bracht en met kracht mijn richting op bewoog. Ik probeerde het mes af te pakken door met mijn linkerarm naar het mes te grijpen. Ik voelde dat ik nog twee á drie keer geraakt werd op de linkerkant van mijn lichaam. Ik voelde dat ik geraakt werd aan de linkerzijde van mijn gezicht. Ongeveer 20 a 30 minuten later kwam er politie ter plaatse. Zij vertelde mij dat ik een snijwond aan de zijkant van mijn gezicht had.
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 27 oktober 2023 verklaard:
Het klopt dat ik op 5 januari 2023 in Almere een mes heb gepakt en naar aangever met dat mes ben toegelopen. Ik laat u met mijn handen zien hoe groot dat mes was. [verdachte houdt zijn handen circa 30 centimeter uit elkaar] Ik wilde aangever bang maken. Ik heb met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt. Zoals te zien is op de camerabeelden, loop ik inderdaad op hem af met een mes in mijn hand en zwaai ik ermee. Ik ging ervan uit dat hij bang zou zijn en weg zou rennen. Ik denk dat ik de wond op het gezicht van aangever, bij zijn kaaklijn, heb toegebracht.
Bewijsoverweging
Vastelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van na te noemen feiten en omstandigheden die zij heeft vastgesteld.
Verdachte en aangever zijn in de nacht van 5 januari 2023 in de Bottelaarpassage in Almere met elkaar in aanraking gekomen. Verdachte is toen naar zijn woning gegaan en is korte tijd later aangever weer gaan opzoeken. Verdachte had toen een mes bij zich dat hij uit de keuken van zijn woning had meegenomen en viel aangever met dit mes aan. Dit betrof een groot keukenmes. Er ontstond een worsteling tussen de beide mannen waarbij verdachte aangever met het mes bij zijn kaaklijn, op zijn gezicht, en op zijn achterhoofd heeft gesneden. Dit gebeurde toen aangever met het mes zwaaiende bewegingen richting het gezicht, de nek en het achterhoofd van aangever maakte.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Dat sprake is geweest van volle opzet op de dood van aangever kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Wel is sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
In het licht van het bovenstaand kader overweegt de rechtbank het volgende. Het met een groot mes zwaaiende bewegingen richting het hoofd van een (bewegend) slachtoffer maken, levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij dat slachtoffer op. Er is dan immers een grote kans dat de hals of de nek worden geraakt, plekken waar slagaders dicht aan het oppervlak liggen. De plek waar het slachtoffer blijkens de letselfoto’s met het mes geraakt is, is ook vlak bij deze zeer kwetsbare plekken gelegen. De geweldshandelingen van verdachte, namelijk het tijdens een worsteling zwaaien met een groot mes en daarmee van dichtbij, ongecontroleerd ter hoogte van de kaaklijn en het achterhoofd van het slachtoffer snijden, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hieronder onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 januari 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes bij de kaaklijn en het achterhoofd heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 13 oktober 2023 met als aanvullende voorwaarde dat indien de reclassering het noodzakelijk acht zij verdachte kan verplichten om mee te werken aan urineonderzoek ten behoeve van de naleving van een drugsverbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat verdachte een schuldbewuste houding heeft en spijt uit voor zijn handelingen. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring het feit in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend, nu de deskundigen dit hebben geadviseerd. Gelet op het vorenstaande heeft de raadsman bepleit verdachte te veroordeelden tot een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 13 oktober 2023, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder zij is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes aangevallen en hem met dat mes bij zijn kaak geraakt. Het behoeft geen toelichting dat dit een ernstig feit is. Het is zorgelijk dat verdachte na een geringe aanleiding – een woordenwisseling – op deze gewelddadige manier de confrontatie heeft gezocht. Dat het met het slachtoffer relatief goed is afgelopen, is meer geluk dan wijsheid. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat dit op enigerlei wijze aan verdachte te danken is. Feiten als dit, gepleegd op de openbare weg, zorgen ook voor gevoelens van onveiligheid in de hele samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 28 september 2023;
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 6 oktober 2023, opgemaakt door C.J. van Gestel, psychiater (hierna: de psychiater);
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 3 oktober 2023, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog (hierna: de psycholoog);
  • een reclasseringsadvies van 13 oktober 2023, opgemaakt door A. Oppelaar, reclasseringsmedewerker (hierna: reclassering).
Uit de Justitiële Documentatie volgt dat verdachte tweemaal eerder, op 23 oktober 2001 en 28 april 2021, is veroordeeld voor een poging tot doodslag.
De psychiater komt in het rapport tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, een milde stoornis in het gebruik van cocaïne en van zwakbegaafdheid. Ook de psycholoog concludeert in haar rapport dat verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van cocaïne, licht van ernst.
Volgens zowel de psychiater als de psycholoog waren de stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Beide hebben geadviseerd om het ten laste gelegde feit (enigszins) verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat het recidiverisico matig in als verdachte niet komt tot een betere hantering van emoties en agressie. Volgens de psychiater zal een betere regulering van emoties en agressie helpen te komen tot een stabieler leven en is het verbeteren van copingvaardigheden nodig voor het bereiken van duurzame stabiliteit en het realiseren van voldoende beschermende factoren. De psychiater adviseert daarom om de noodzakelijke interventie op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijk strafdeel. Volgens de psychiater zou kunnen worden overwogen om aan verdachte deze keer een ruimere proeftijd op te leggen, zodat hij langere tijd in dit kader begeleid, ondersteund, behandeld, maar ook begrensd kan worden.
De psycholoog concludeert dat indien verdachte zonder enige vorm van begeleiding en/of behandeling terugkeert in de samenleving, de kans op herhaling van een vergelijkbaar delict als thans tenlastegelegd, op de korte termijn klein is, op de middellange termijn klein tot matig is, en op de lange termijn onder ongunstige omstandigheden zou kunnen oplopen tot (hoogstens) matig. De psychloog adviseert daarom om verdachte te begeleiden. Het zwaartepunt van de begeleiding dient volgens de psycholoog te liggen bij de praktische begeleiding en coaching op het vlak van wonen, werk en dagbesteding. Daarnaast is het van belang dat verdachte begeleiding krijgt op het vlak van de middelen, ook door zijn vaardigheden in de omgang met emoties en spanningen te versterken, met als doel om zijn gebruik (nog verder) te matigen dan wel te staken. Een dergelijke (woon)begeleiding en behandeling kan plaatsvinden c.q. voortgezet worden bij Domus en een ForFact-team (Oostvaarders) en wordt geadviseerd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf, in combinatie met toezicht van de reclassering.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen in hun rapporten tot gelijkluidende conclusies komen. De rechtbank is met de psychiater en de psycholoog van oordeel dat de problematiek van verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was – deze problematiek was immers al voorafgaand aan het tenlastegelegde aanwezig en verdachte was hiervoor ook in behandeling – en dat deze de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging, vergelding en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarbij komt dat verdachte al twee keer eerder wegens een poging tot doodslag is veroordeeld en zich nog in de proeftijd van één van deze veroordelingen bevond. Gelet daarop komt een langdurige gevangenisstraf in beeld en kan niet volstaan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, de over verdachte opgemaakte rapportages en de motivatie van verdachte om aan zijn toekomst te werken echter wel reden om de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is om verdachte – met de noodzakelijke hulp – ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarom een langer voorwaardelijk deel opleggen en daaraan een langere proeftijd verbinden dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt hierbij – naast de hiervoor genoemde omstandigheden – ook rekening met de omstandigheid dat het eerder opgelegde toezicht op zichzelf goed verliep.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. De rechtbank zal gelet op het voorgaande, naast de geldende algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd in de rapportage van 13 oktober 2023 en zoals hieronder vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om een drugsverbod (inclusief de controle daarop door de reclassering (door middel van urineonderzoek)) als bijzondere voorwaarde op te leggen. Dit is door de reclassering ook niet geadviseerd.

9.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Bij uitspraak van de politierechter van 24 juni 2020 van de rechtbank Amsterdam (parketnummers: 13/153720-20 en 13/152380-20 (gev. ttz)) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
Bij uitspraak van de meervoudige strafkamer van 28 april 2021 van de rechtbank Amsterdam (parketnummer: 13/261604-20) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tenuitvoerlegging dienen te worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om beide vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen en subsidiair om de proeftijd te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de voornoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging toewijzen. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd van beide vorderingen opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het feit in de zaak met parketnummer 13/261604-20 betreft daarnaast ook een soortgelijk feit als het onderhavige. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraffen gelasten.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair impliciet ten laste gelegde feit (poging doodslag) bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
15 (vijftien) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering (SVG) in de regio waar hij zich gaat vestigen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door een forensische zorginstelling te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra verdachte uit detentie komt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummers 13/153720-20 en 13/152380-20 (gev. ttz)
- wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 24 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/261604-20
- wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 april 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. N. van Esch en G.T. Fahner, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. S.Z. Turan en Q.A.A. Sanders, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in/bij de kaaklijn, althans het gezicht, en/of het achterhoofd heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te Almere aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens op/bij de kaaklijn en/of het gezicht en/of het achterhoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp voorwerp, in/bij de kaaklijn, althans het gezicht, en/of het achterhoofd te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in/bij de kaaklijn, althans het gezicht, en/of het achterhoofd heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 15 januari 2023, genummerd PL0900-2023004506, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 7 tot en met 10 en 59 tot en met 61.