8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Zo heeft hij onder andere telefonisch tegen medewerkers van de [bank 1] en [bank 2] gezegd dat hij onderweg is naar het hoofdkantoor in [plaats 1] met een wapen, waarbij een klikgeluid wordt gehoord. Ook heeft hij gezegd dat hij met een mes naar een van de kantoren zou komen en iemand zou opensnijden. Voor de medewerkers die verdachte te woord hebben gestaan, moet het een zeer angstige ervaring zijn geweest om telefonisch op zo een manier bedreigd te worden, niet wetende of verdachte op dat moment daadwerkelijk met (een) wapen(s) onderweg was naar een van de kantoren. De uitlatingen van verdachte hebben echter ook gevoelens van angst en onveiligheid in de bredere organisatie veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat de bedreigingen van verdachte zeer serieus zijn genomen: de beveiliging bij de [bank 1] in [plaats 1] is opgeschaald, het crisismanagement van de organisatie is geactiveerd en verscheidene vestigingen van de organisatie hebben hun deuren moeten sluiten. In het dossier is te lezen dat de kostenpost van de door de [bank 1] genomen maatregelen al snel in de tienduizenden euro’s loopt. Verdachte heeft naast gevoelens van angst en onveiligheid, ook veel onrust en schade aangericht.
Ook uit de aangiftes van [slachtoffer 1] ( [functie 1] bij de gemeente [.] ) en [slachtoffer 3] ( [functie 2] ) blijkt dat ook zij zijn geschrokken van de bedreigingen geuit door verdachte. Beiden dachten dat verdachte de bedreiging werkelijk ten uitvoer zou brengen. Benadeelde partij [slachtoffer 1] beschrijft in haar slachtofferverklaring dat de bedreiging een grote impact op haar leven heeft gehad, zo voelde zij zich angstig in haar woning en op straat en ervaart zij geen plezier meer in het uitvoeren van haar werk. Dat verdachte helemaal geen wapens had, zoals hij ter zitting een aantal keer heeft benadrukt, maakt de bedreigingen niet minder erg. Degenen die bedreigd werden, konden dat immers niet weten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 maart 2023 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. In de afgelopen vijf jaar is verdachte al vaker veroordeeld voor meerdere bedreigingen, waardoor er sprake is van recidive.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van [instelling] van 15 maart 2023. Hieruit volgt dat de reclassering een ISD-traject noodzakelijk en wenselijk acht. De reclassering schat het recidiverisico van verdachte als hoog in. Aangeboden ondersteuning vanuit hulpverlening, in een vrijwillig kader, is niet van de grond gekomen omdat verdachte zich dreigend heeft opgesteld en intrinsieke motivatie lijkt te ontbreken. Daarnaast wordt een ambulante of klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde straf, met het oog op de problematiek van verdachte, als onvoldoende strikt geacht. De reclassering benadrukt dat alleen bij het opleggen van een ISD-matregel gedragsverandering kan worden bewerkstelligd en de overlast die verdachte veroorzaakt kan worden teruggedrongen. De reclassering beschrijft dat een klinische setting is geïndiceerd, vanwege de aanwezige psychische problematiek bij verdachte en het ontbreken van voldoende stabiliteit en zekerheid na detentie. Het [organisatie 2] heeft aangegeven verdachte te willen blijven begeleiden gedurende het ISD-traject, zodat verdachte na het beëindigen van de maatregel adequaat kan worden opgevangen in de regio.
Oplegging ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat ten aanzien van de onder parketnummer 16/012320-23 en parketnummer 16/033009-23 (feit 1 en feit 3) bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan voor het opleggen van de ISD-maatregel. Alle bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 3 maart 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, te weten:
- een onherroepelijke veroordeling door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland tot een gevangenisstraf van een maand op 29 juli 2021 voor het driemaal overtreden van artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze straf is ten uitvoer gelegd;
- een onherroepelijke veroordeling door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland tot een gevangenisstraf van een week op 6 augustus 2020 voor de overtreding van artikel 350 lid 1 Sr. Deze straf is ten uitvoer gelegd;
- een onherroepelijke veroordeling door het hof Amsterdam op 16 november 2018 tot een gevangenisstraf van twee weken. Deze straf is ten uitvoer gelegd.
De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Verdachte valt namelijk onder de definitie van een stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd. Hoewel aan verdachte ook al eerder een ISD-maatregel is opgelegd die niet tot een blijvende gedragsverandering heeft geleid, ziet de rechtbank op dit moment geen andere optie dan het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank hoopt dat verdachte, anders dan hij ter zitting heeft aangegeven, zal meewerken aan hulpverlening of toezicht in het kader van de ISD-maatregel. Ook als verdachte daaraan niet zal meewerken, is de ISD-maatregel passend en geboden, namelijk met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de delicten die verdachte pleegt.
De rechtbank acht de oplegging van de ISD-maatregel daarom onontkoombaar en zal daartoe overgaan. Gelet op het feit dat vrijwillige hulpverlening niet van de grond is gekomen door de dreigende opstelling van verdachte en de reclassering ambulante of klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf niet afdoende stringent acht, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid.
De rechtbank is niet gebleken van redenen om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet op te leggen en zal niet meegaan in de verzoeken van de verdediging om een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter beëindiging van de recidive van verdachte en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.