ECLI:NL:RBMNE:2023:5837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
10303392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur in het kader van een overeenkomst voor reclameborden

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., mede handelende onder de naam [handelsnaam 1], betaling van een factuur van € 597,63 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De overeenkomst tussen partijen, die op 20 september 2022 tot stand kwam, betrof het plaatsen van reclameborden. Er ontstond onduidelijkheid over het moment van betaling, waarbij [eiseres] betaling vóór het plaatsen van de borden verlangde, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] pas na plaatsing wilden betalen. Uiteindelijk heeft [eiseres] de borden geplaatst zonder voorafgaande betaling, wat leidde tot de huidige vordering.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2023 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet verschenen, ondanks dat zij deugdelijk waren opgeroepen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot betaling van het factuurbedrag wordt toegewezen, omdat er geen sprake is van opzegging van de overeenkomst. De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst is nagekomen door [eiseres] en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn om de factuur te betalen. Daarnaast wordt de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten, die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk moeten worden betaald. Het vonnis is uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 23 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10303392 \ UC EXPL 23-645 RJ/58605
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., MEDE HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
vertegenwoordigd door: mevrouw [A] ,
tegen
1.
[gedaagde sub 1] , HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam 2] ,zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
2.
[gedaagde sub 2] , HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij de kantonrechter zijn de volgende stukken ingediend:
- de dagvaarding van 13 januari 2023 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord van 17 januari 2023;
- de bij brief van 7 juli 2023 gevoegde aanvullende producties van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2023. Daarbij is namens [eiseres] verschenen mevrouw [A] , gemachtigd door [eiseres] om haar te vertegenwoordigen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn deugdelijk opgeroepen, maar hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op de mondelinge behandeling hun standpunten toe te lichten. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Op 20 september 2022 is tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiseres] voor een bedrag van
€ 597,63 reclameborden voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou plaatsen. Na de totstandkoming van de overeenkomst is er discussie ontstaan over het moment waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de factuur zouden moeten betalen. [eiseres] wilde, zoals bepaald in de voorwaarden bij de overeenkomst, betaling vóór het plaatsen van de reclameborden, maar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wilden pas betalen ná het plaatsen van de reclameborden. Uiteindelijk heeft [eiseres] de reclameborden zonder voorafgaande betaling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geplaatst en vordert zij nu betaling van het factuurbedrag van
€ 597,63, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
2.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Doordat er discussie bestond over het moment van betalen, zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ervan uitgegaan dat de reclameborden niet meer geplaatst zouden worden en hebben zij een ander bedrijf benaderd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] willen de factuur daarom niet betalen.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de kantonrechter?

3.1.
De vordering tot betaling van het factuurbedrag van € 597,63 zal worden toegewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat er tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [eiseres] de reclameborden voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft geplaatst.
3.3.
De kantonrechter overweegt verder als volgt. Wanneer partijen een overeenkomst sluiten, moeten beide partijen deze overeenkomst in beginsel nakomen. Dat betekent dat [eiseres] de reclameborden moet plaatsen en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de factuur moeten betalen. Dit kan anders worden wanneer een partij de overeenkomst opzegt. Door opzegging eindigt namelijk de overeenkomst.
3.4.
Voor zover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bedoeld te betogen dat zij de overeenkomst met [eiseres] hebben opgezegd, gaat dit verweer niet op.
De kantonrechter kan uit de e-mails van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet opmaken dat zij de overeenkomst hebben willen opzeggen, maar alleen dat zij pas achteraf wilden betalen. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de overeenkomst hadden willen opzeggen hadden zij dit duidelijk en ondubbelzinnig aan [eiseres] kenbaar moeten maken.
3.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zeggen verder dat zij door de discussie over de betaling ervan uitgingen dat [eiseres] de reclameborden niet meer zou plaatsen. De kantonrechter volgt dit standpunt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet. [eiseres] heeft nimmer aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangegeven dat zij de reclameborden niet zou plaatsen. [eiseres] is zelfs tegemoet gekomen aan de wens van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om eerst de reclameborden te plaatsen. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er vanuit gingen dat [eiseres] de reclameborden niet meer zou plaatsen, komt voor hun eigen rekening en risico.
3.6.
Nu de overeenkomst niet is opgezegd en [eiseres] de reclameborden (conform de wens van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vóór de betaling) heeft geplaatst, zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden om ook hun deel van de overeenkomst na te komen en de factuur te betalen.
Wettelijke handelsrente
3.7.
[eiseres] heeft wettelijke handelsrente gevorderd. De wettelijke handelsrente tot aan de dag der dagvaarding bedraagt € 12,03. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de vordering tot betaling van wettelijke handelsrente niet betwist. Het bedrag van
€ 12,03 zal daarom worden toegewezen. De wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[eiseres] heeft € 89,64 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De wet bepaalt dat het redelijk moet zijn dat deze gemaakt zijn en dat de hoogte van het bedrag redelijk moet zijn. Aan de eerste eis wordt voldaan omdat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het bedrag is ook redelijk omdat het gevorderde bedrag overeenkomt met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- wettelijke handelsrente
597,63
12,03
- buitengerechtelijke incassokosten
89,64
+
Totaal
699,30
Proceskosten
3.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent dat zij hun eigen kosten moeten dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
117,25
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
264,00
(2,00 punten × € 132,00)
Totaal
703,25
Nakosten
3.11.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Hoofdelijkheid
3.12.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 699,30, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW berekend over € 597,63 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 703,25 waarin begrepen € 264,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee dagen na betekening aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 66,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.