ECLI:NL:RBMNE:2023:5783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
23_132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning beoordeeld. Eiser, eigenaar van een naastgelegen perceel, is van mening dat de vergunninghouder niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, omdat het bijbehorend bouwwerk hoger is dan toegestaan en niet functioneel ondergeschikt zou zijn aan het hoofdgebouw. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, waaronder de hoogte van het bouwwerk en de situering ten opzichte van het kavelpaspoort.

De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders gebruik heeft mogen maken van de afwijkingsbevoegdheid, aangezien de verhoging van het bijbehorend bouwwerk met 27 centimeter geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser. De rechtbank stelt vast dat de regels van het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn nageleefd.

Daarnaast wordt het standpunt van eiser over de functionele ondergeschiktheid van het bijbehorend bouwwerk verworpen, omdat het college terecht heeft gesteld dat de voorwaarden voor functionele ondergeschiktheid niet van toepassing zijn op een vergunningsplichtig bouwwerk. De rechtbank concludeert dat het kavelpaspoort geen bindend onderdeel uitmaakt van de toetsingskader voor de omgevingsvergunning.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] , verweerder

(het college)
gemachtigde: mr. J. Aznag.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Vergunninghouder] uit [plaats 1] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel aan de [adres] te [plaats 2] (omgevingsvergunning). Eiser is eigenaar van het naastgelegen perceel. Eiser is het niet eens met deze omgevingsvergunning omdat de aanbouw (het bijbehorend bouwwerk) hoger is dan het bestemmingsplan toestaat. Daarnaast voldoet de situering van de woning niet aan de grens zoals weergegeven op het ‘kavelpaspoort.’ [1] Ook is het bijbehorend bouwwerk niet functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, wat volgens eiser wel zou moeten.

Procesverloop

1. Het college heeft op 21 juli 2022 de omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 25 november 2022 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook een schriftelijke reactie ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Op de zitting waren aanwezig: eiser met zijn echtgenote, de gemachtigde van het college, alsmede de vergunninghouder met zijn echtgenote.

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
2. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet het college beoordelen of de aanvraag voldoet aan de bestuursrechtelijke regels uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de regels uit het bestemmingsplan. Daarbij geldt dat het college een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet verlenen als er geen strijd is met het bestemmingsplan en de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. [2]
2.1.
In de Wabo is ook geregeld dat een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend als er wèl strijd is met het bestemmingsplan, onder meer met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid). Dan mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. [3] De aanvraag wordt dan door het college ook opgevat als een aanvraag voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan.’
2.2.
Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Het bestemmingsplan
3. Het perceel aan de [adres] te [plaats 2] heeft op grond van het geldende bestemmingsplan ‘ [locatie] , [plaats 2] ’, (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Woongebied.’ Het bestemmingsplan geeft onder andere nadere regels voor het bouwen. Uit die bouwregels volgt dat een bijbehorend bouwwerk maximaal drie meter hoog mag zijn. [4]
Beoordeling
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
5. Eiser stelt dat het bijbehorend bouwwerk 27 centimeter te hoog is en beroept zich op de bouwregels uit het bestemmingsplan. Eiser vindt dat het college van een afwijkingsregeling geen gebruik mag maken. Dit omdat eiser nu minder zon in zijn tuin en op zijn dakterras heeft, de waarde van zijn perceel daalt en zijn uitzicht minder fraai is.
5.1.
Volgens het college is het bouwen van het bijbehorend bouwwerk met een hoogte van 3,27 meter weliswaar in strijd met een planregel uit het bestemmingsplan, maar is het college op grond van een binnenplanse afwijkingsregel uit datzelfde bestemmingsplan bevoegd om ontheffing te verlenen. Het college betwist dat door de verhoging van het bijbehorend bouwwerk met 27 centimeter sprake is van een onevenredige afbreuk van de gebruiksmogelijkheid van het perceel van eiser. Deze minimale verhoging heeft wat het college betreft geen negatieve invloed op zon of privacy, dan wel de waarde van de onroerende zaak van eiser. Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de afdeling stedenbouwkunde geen bezwaar ziet in de afwijking, omdat het perceel is omsloten door andere kavels en deels wordt omringd door lintbebouwing en omdat de ruimtelijke gevolgen niet substantieel afwijken van wat vergunningsvrij gerealiseerd zou kunnen worden.
5.2.
De rechtbank vindt dat het college in redelijkheid tot deze afweging heeft mogen komen. In artikel 34 in de regels bij het bestemmingsplan is geregeld dat het college kan afwijken van de afmetingen in de planregels met 10% mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Van deze bevoegdheid heeft het college gebruik gemaakt. De rechtbank volgt de toelichting van het college dat de gevolgen van de verhoging met 27 centimeter niet substantieel afwijken van hetgeen er vergunningsvrij mogelijk zou zijn geweest en dat hierdoor ook geen sprake is van een onevenredige afbreuk van de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Eis van functionele ondergeschiktheid speelt niet
6. Eiser stelt dat doordat er in het bijbehorend bouwwerk een badkamer zit er geen sprake meer is van functionele ondergeschiktheid.
6.1.
In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft het college het standpunt ingenomen dat het bijbehorend bouwwerk wel functioneel ondergeschikt is, omdat er enkel een badkamer in zit (en niet ook keuken, slaapkamer, dan wel andere voorzieningen waardoor de woning los kan worden bewoond). Ter zitting heeft het college op vragen van de rechtbank aangegeven dat deze voorwaarde van functionele ondergeschiktheid eigenlijk niet geldt omdat geen sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk, maar een bijbehorend bouwwerk waarvoor een vergunning is verleend.
6.2.
De rechtbank is het eens met het ter zitting ingenomen standpunt van het college. De vraag of in dit geval sprake is van een bijbehorend bouwwerk dat functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, speelt hier niet. Er is namelijk geen sprake van een vergunningsvrij bouwwerk in de zin van bijlage II Besluit omgevingsrecht (het Bor). [5] Ook het bestemmingsplan stelt deze voorwaarde niet. De vraag of het bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw hoeft dan ook niet beantwoord te worden. Laat staan dat dit een reden is om de omgevingsvergunning te moeten weigeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kavelpaspoort is geen onderdeel van het toetsingskader
7. Eiser vindt dat vergunninghouder zich had moeten houden aan de grenzen voor de bebouwing die zijn weergegeven op het kavelpaspoort. Dit kavelpaspoort is verstrekt bij de verkoop van de percelen en eiser heeft zich hier zelf ook aan moeten houden. Het bijbehorend bouwwerk komt 25 centimeter dichter bij het perceel van eiser dan de grens die is aangegeven in het kavelpaspoort. Daarnaast heeft eiser een e-mail van de gebiedscoördinator Vleuten – De Meern in het geding gebracht waarin is bevestigd dat ook de koper van het naastgelegen perceel zich aan dit kavelpaspoort moet houden. Eiser vindt het niet eerlijk dat de regels uit het kavelpaspoort kennelijk niet voor vergunninghouder gelden. Eiser heeft het idee dat in het vergunningentraject van vergunninghouder alles mogelijk is, maar bij hem niet. Hij ervaart dat als oneerlijk.
8. Het college stelt dat het kavelpaspoort geen onderdeel uitmaakt van de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast heeft het college ter zitting aangegeven dat het gaat om een minimale afwijking van het kavelpaspoort (25 centimeter verder dan de op het kavelpaspoort aangegeven grens). Het college heeft toegelicht dat ten aanzien van de beoordeling van de beeldkwaliteit het kavelpaspoort wel een richtlijn vormt voor de stedenbouwkundige onderbouwing, maar dat dit geen reden was voor een negatief advies van de stedenbouwkundige adviseur. De conclusie van het college is dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
8.1.
Ondanks dat de rechtbank begrijpt dat eiser het als onrechtvaardig ervaart dat hij zich wel aan het kavelpaspoort heeft moeten houden en een ander niet, kan de rechtbank hier - in het kader van de beoordeling van de verleende omgevingsvergunning - niets mee. Het kavelpaspoort maakt simpelweg geen onderdeel uit van het toetsingskader waaraan een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst. Zoals in alinea 2 en 2.1. van deze uitspraak is overwogen bepaalt de wet waaraan een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst. Het gaat dan om de regels uit het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Het kavelpaspoort is daar geen onderdeel van en kan enkel voor een civielrechtelijke binding zorgen. De door de gebiedscoördinator verstuurde e-mail maakt dat niet anders. De conclusie is dan ook dat het kavelpaspoort juridisch niet bindend is voor het college bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het ‘kavelpaspoort’ is een bijlage dat hoort bij de koopovereenkomst van de kavels van zowel eiser als vergunninghouder. Hierop staan bouwvoorschriften.
2.Dit volgt uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
3.Dit volgt uit artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 1° van den Wabo.
4.Dit volgt uit artikel 21.2.2 sub c van het bestemmingsplan.
5.Zie artikel 2, aanhef en onder 3, onder b, onder 2° van het Bor.