ECLI:NL:RBMNE:2023:5772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/4264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een schuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning. Verzoekster, die naast vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 4 augustus 2023 door het college van burgemeester en wethouders is verleend voor de bouw van een schuur op het perceel van vergunninghouder. Verzoekster is van mening dat de motivering van de omgevingsvergunning niet klopt en dat haar belangen, zoals zonlicht en uitzicht, onvoldoende zijn meegewogen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning met een aangepaste motivering rechtmatig kan in stand houden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwhoogte van de schuur met 0,25 meter overschrijdt wat volgens het bestemmingsplan is toegestaan, maar dat dit niet voldoende is om de omgevingsvergunning te schorsen. De belangen van vergunninghouder om de schuur te realiseren wegen zwaarder dan die van verzoekster. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, wat betekent dat vergunninghouder de schuur mag bouwen, maar dit is voor eigen risico in het geval van een latere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4264
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1a
[verzoekster], uit [plaats] , verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente](het college), verweerder
(gemachtigde: A. Steenbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder],uit [plaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: J.C. van Roest).
Inleiding
1.1. Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college op 4 augustus 2023 heeft verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een bijgebouw (schuur) op het perceel [adres] in [plaats] , gemeente [gemeente] (het perceel).
1.2. Verzoekster woont samen met [A] op het naastgelegen perceel aan de [adres] in [plaats] . Zij hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
1.3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft op 1 november 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Verzoekster heeft daarop op 1 november 2023 schriftelijk gereageerd.
1.4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- verzoekster, zij werd vergezeld door [A] ,
- de vervanger van de gemachtigde van het college mr. L. Diggele, handhavingsjurist en
projectleider bij de gemeente [gemeente] ,
- vergunninghouder, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Aanleiding
2. Verzoekster en vergunninghouder hebben allebei op hun achtererf een schuur staan tegen de erfgrens van elkaars perceel. Zij zijn met elkaar in overleg gegaan over zowel de bouw van een nieuwe schuur op het perceel van verzoekster, als de bouw van een nieuwe schuur op het perceel van vergunninghouder. Verzoekster is vervolgens tot een ander bouwplan voor haar perceel gekomen en heeft besloten geen afzonderlijke schuur meer te bouwen. Zij heeft in juli 2023 een uitbouw op haar perceel gerealiseerd en wil haar oude schuur verwijderen en daar een terras inrichten. Vergunninghouder wil wel een schuur realiseren op de locatie van zijn oude schuur en daarvoor heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Het verzoek3. Verzoekster vindt dat zij spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening. Zij is het niet eens met de omgevingsvergunning, terwijl vergunninghouder wil starten met de sloopwerkzaamheden van zijn oude schuur en aansluitend de nieuwe schuur wil bouwen. Verzoekster is het niet eens met de bouwhoogte en dakhelling van de nieuwe schuur, omdat daardoor zonlicht en uitzicht van haar perceel wordt weggenomen. Zij zal geen (avond)zon meer op haar terras hebben en het terras wordt ingebouwd door de schuur. Het college heeft die belangen volgens verzoekster onvoldoende kunnen beoordelen, omdat op de situatietekening bij de aanvraag niet haar nieuwe uitbouw en te slopen oude schuur zijn opgenomen. Verzoekster vindt de nieuwe schuur van vergunninghouder in strijd met het burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek.
Beoordelingskader van de voorzieningenrechter4. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak of de omgevingsvergunning moet worden geschorst. Dat zou betekenen dat vergunninghouder de schuur niet mag realiseren, totdat het college op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. Daarvoor beoordeelt de voorzieningenrechter eerst aan de hand van de bezwaargronden van verzoekster of het de verwachting is dat de omgevingsvergunning door het college, na een algehele heroverweging, in stand kan worden gelaten. Daarna weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster die pleiten vóór het schorsen van de omgevingsvergunning en de belangen van het college en vergunninghouder die hiertegen pleiten. Hoe kleiner de kans van slagen van de bezwaargronden is, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekster bij een schorsing van de omgevingsvergunning.
Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een eventuele latere procedure niet.
Rechtmatigheidsoordeel5. Het perceel heeft in het bestemmingsplan “Jaarsveld” (het bestemmingsplan) de bestemming “Wonen”. In de planregels van het bestemmingsplan is vermeld dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak. [1] In afwijking daarvan mag een schuur die aan bepaalde voorwaarden voldoet wel buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. [2] In die voorwaarden is niets bepaald over de dakhelling. Wel is over de bouwhoogte bepaald dat deze niet meer mag bedragen dan 75% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 6 meter. [3] Niet in geschil is dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw van vergunninghouder 6 meter is. Dat betekent dat volgens het bestemmingsplan een bouwhoogte voor de schuur van 4,50 meter (75% van 6 meter) is toegestaan. De schuur die vergunninghouder wil bouwen is 4,75 meter. De voorzieningenrechter concludeert dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de bouwhoogte met 0,25 centimeter wordt overschreden.
6. Het college kan onder andere afwijken van het bestemmingsplan als daarover in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen en het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (binnenplans afwijken). [4] Het bestemmingsplan dat van toepassing is, bevat die regels. In het bestemmingsplan is opgenomen dat het college kan afwijken van de in de planregels voorgeschreven hoogte, mits deze afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de voorgeschreven maat en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik. [5]
7. De voorzieningenrechter is het met het college eens dat de motivering van de omgevingsvergunning nu niet klopt, zoals in het verweerschrift is toegelicht en op zitting is besproken. Dat kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de beslissing op bezwaar worden hersteld, omdat zoals is besproken in de overwegingen 5 en 6 een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bestaat op basis waarvan het college een omgevingsvergunning voor een schuur met de beoogde bouwhoogte kan verlenen. Bij de vraag of aan de voorwaarde wordt voldaan dat de hoogte bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik heeft het college beoordelingsruimte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college kan vinden dat aan die voorwaarde wordt voldaan, omdat zo enerzijds een bruikbare bergzolder wordt gerealiseerd en anderzijds een esthetisch/in verhouding zijnde gebouwvorm wordt gerealiseerd in lijn en stijl met de aangrenzende onderbouwing.
Verder zal het college bij de beoordeling of hij meewerkt aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in ieder geval de belangen van verzoekster moeten wegen bij zon op en uitzicht vanaf haar perceel. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat het college daarbij anderzijds moet meewegen dat het bestemmingsplan op deze locatie in de tuin van vergunninghouder sowieso een schuur met een grotere voetprint dan nu is vergund en een maximale bouwhoogte van 4,5 meter toestaat. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de effecten van de beoogde ontwikkelingen, waaronder de zon- en daglichttoetreding, op de bestaande bebouwing onderzocht. Met het bouwplan wordt de in het bestemmingsplan opgenomen maximale hoogte slechts met 25 centimeter overschreden.
8. Op de zitting heeft verzoekster niet onderbouwd op welke wet- of regelgeving zij de gestelde maximale bouwhoogte van 3,69 meter en dakhelling van maximaal 55 graden baseert. Voor zover deze voortkomen uit de regels voor vergunningsvrij bouwen, zoals het college heeft aangevoerd, oordeelt de voorzieningenrechter dat de schuur geen vergunningsvrij bouwwerk is, zodat die regelgeving hier niet van toepassing is.
Evident privaatrechtelijke belemmering
9. Verzoekster heeft in haar bezwaar naar voren gebracht dat de schuur in strijd is met het burenrecht vanwege de combinatie van de bouwhoogte, dakhelling en positionering bij de erfgrens, waardoor zon en uitzicht bij haar perceel wordt weggenomen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoekster zo dat zij vindt dat evident privaatrechtelijke belemmeringen aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staan.
10. In uitspraken [6] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken) is bepaald dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding bestaat, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat realisering van de schuur (mogelijk) zal leiden tot minder zon en uitzicht voor het naastgelegen perceel van verzoekster, maar dat betekent nog niet dat daarmee sprake is van evidente hinder als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet voor het oordeel dat een evident privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Belangenafweging
12. De voorzieningenrechter verwacht dat het college de verleende omgevingsvergunning met een aangepaste motivering rechtmatig in stand kan laten in de beslissing op bezwaar. Daarom weegt het belang van vergunninghouder om de schuur te realiseren in afwachting van de beslissing op bezwaar zwaarder dan de belangen van verzoekster.
Conclusie en gevolgen13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat vergunninghouder de schuur mag realiseren. Dat is wel voor eigen risico, want het is mogelijk dat in een latere procedure (bodemprocedure) anders wordt beslist.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw- ‘t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak is geen verzet of hoger beroep mogelijk
BIJLAGE

Relevante artikelen uit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.11 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover
dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. [..]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een
beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde
lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit
voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die
wet,
[..]
Artikel 2.101 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld
in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd
indien:
[..]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of
het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde
lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in
strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing
van artikel 2.12;
[..]
2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede
aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld
in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het
eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing
van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de
activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke
onderbouwing bevat;
[..]

Relevante planregels uit het bestemmingsplan Jaarsveld

15.2.1 GebouwenTen aanzien van de in artikel 15 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van
gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;
c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de
goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.
15.2.2 Bijbehorende bouwwerkenIn afwijking van het bepaalde in artikel 15 lid 2.1 sub a mogen buiten het bouwvlak aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden opgericht, waarbij geldt dat:
a. […]
[..]
j. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer
mag bedragen dan 75% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een
maximum van 6 meter;
[..]
Artikel 27 Algemene afwijkingsregelsBurgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders bepaalde in deze regels ten behoeve van:
a. [..]
b. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken, waaronder
goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot
perceelsgrenzen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze
afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de voorgeschreven maten en dit
bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in
het plan toegestane gebruik;
[..]

Voetnoten

1.Artikel 15.2.1, aanhef en sub a, van de regels van het bestemmingsplan.
2.Artikel 15.2.2, van de regels van het bestemmingsplan.
3.Artikel 15.2.2, aanhef en sub j, van de regels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zie ook de bijlage bij deze uitspraak.
5.Artikel 27 van de regels van het bestemmingsplan. Zie ook de bijlage bij deze uitspraak.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1997).