ECLI:NL:RBMNE:2023:5759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
16/173362-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatige hennepteelt en diefstal van elektriciteit met vrijspraak voor medeplegen

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 in Soesterberg beroepsmatig hennep geteeld, met een totaal van 1093 hennepplanten. Daarnaast heeft hij voorbereidingshandelingen verricht voor de teelt van hennep en elektriciteit gestolen van Stedin Netbeheer B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de hennepteelt. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij het opleggen van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank overwoog dat de hennepkwekerij professioneel was opgezet en dat het telen van hennep veiligheidsrisico's met zich meebrengt. De verdachte had eerder ook al te maken gehad met soortgelijke delicten, wat de rechtbank zorgen baarde over zijn toekomstig gedrag. De rechtbank besloot tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/173362-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 november 2023
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg in vereniging en in uitoefening van een beroep of bedrijf een hoeveelheid van 1093 hennepplanten heeft geteeld en/of aanwezig gehad;
feit 2:in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg in vereniging en in uitoefening van een beroep of bedrijf voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de teelt van hennep;
feit 3:in de periode januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg stroom van Stedin Netbeheer BV heeft gestolen door middel van verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten voor de gehele ten laste gelegde pleegperiode wettig en overtuigend te bewijzen. Daarnaast acht de officier van justitie het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen. Ook het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bestanddeel ‘in uitoefening van beroep of bedrijf’ acht de officier van justitie bewezen, gelet op het feit dat de kwekerij voorzien was van volledig automatische bevochtiging en
climate control.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde medeplegen. Verdachte heeft verklaard dat alleen hijzelf verantwoordelijk was voor het opzetten en onderhouden van de kwekerij. Verder heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bestanddeel ‘in uitoefening van beroep of bedrijf’, omdat er geen sprake is van een zeer professionele methode van kweken. Tevens heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor het onder feit 3 ten laste gelegde bestanddeel ‘verbreking’, aangezien verdachte in de meterkast geen zegel of dergelijke heeft verbroken. De raadsman heeft tenslotte partiële vrijspraak bepleit voor de onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde periode van 1 t/m 15 januari 2021, aangezien verdachte verklaart dat hij halverwege januari 2021 pas is gestart met de kwekerij.
Voor zover van belang worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep, het treffen van voorbereidingshandelingen voor het telen van hennep en de diefstal van stroom. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten grotendeels bekend. De verweren die zijn gevoerd, worden hieronder besproken bij de bewijsoverwegingen. Omdat de feiten niet betwist worden, volstaat de rechtbank, gelet op artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen met aanvulling in de bewijsoverwegingen:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 oktober 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 3 juli 2021, genummerd PL0900-2021114425-1, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij-stekkerij, doorgenummerde pagina’s 55-64 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2021211600;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 9 augustus 2021, documentnummer 210730.0848, opgemaakt door [D] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal onderzoek meerdere hennepoogsten, doorgenummerde pagina’s 298-299 van het proces-verbaal genummerd 202107300900.1493;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 juli 2021, genummerd PL0900-2021114425-35, opgemaakt door [A] en [B] , beiden werkzaam bij de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte] , doorgenummerde pagina’s 226 – 232 van het proces-verbaal genummerd 202107081300.1493;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 12 juli 2021, genummerd PL0900-2021216290-2, opgemaakt door [C] werkzaam bij de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal van verhoor aangever met bijlage de aangifte van Stedin Netbeheer B.V. van 7 juli 2021, doorgenummerde pagina’s 244-250 van het proces-verbaal genummerd 202107081300.1493.
Overwegingen
Partiële vrijspraak voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde medeplegen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigen kan worden bewezen. De rechtbank is het echter met de raadsman eens dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] of eventuele anderen niet vast is komen te staan. Op basis van de verklaring van genoemde medeverdachte stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte enkel de hennepplanten heeft geknipt. De bijdrage van medeverdachte aan het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde is naar oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot het medeplegen van hennepteelt te komen. Ook is uit het dossier niet gebleken dat er (een) ander(en) zijn geweest die (mede) verantwoordelijk waren voor de kwekerij dan wel werkzaamheden hebben verricht van voldoende gewicht om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde medeplegen.
Partiële vrijspraak voor het onder feit 3 ten laste gelegde bestanddeel ‘verbreking’
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde bestanddeel ‘verbreking’. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte illegaal stroom heeft afgenomen door een aangesloten stroomkabel op de hoofdkabel. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe verdachte de stroomkabel heeft aangesloten op de hoofdstroomkabel en of hierbij de huls van de hoofdstroomkabel of iets anders is verbroken. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde bestanddeel ‘verbreking’.
Bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bestanddeel ‘in uitoefening van beroep of bedrijf’
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde bestanddeel ‘in uitoefening van beroep of bedrijf’. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bestanddeel wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
De hennepkwekerij bestond uit verschillende ruimtes die allen bestemd waren voor verschillende stappen van het teelproces. Het teelproces was voor een groot deel geautomatiseerd. De planten, 1093 stuks, werden automatisch beneveld en automatisch op temperatuur gehouden door gebruik te maken van bevochtigers en een
opticlimate. Een
opticlimateis een watergekoelde airco waarmee een volledig ontwikkeld en geoptimaliseerd klimaat te regelen is. De planten werden door middel van een centraal geregeld bevloeiingssysteem/drupsysteem van een voedingsoplossing voorzien. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de kweekruimte werd gebruik gemaakt van thermostaat of computergestuurde verwarming. Daarnaast waren er verschillende ruimtes ingericht voor andere onderdelen van de kweek. Een ruimte was ingericht als drooghok en in een andere ruimte zijn een weegschaal en
sealbagsaangetroffen om de geteelde en gedroogde hennep voor verkoop te kunnen verpakken. De rechtbank stelt hieruit vast dat de kwekerij met een aanzienlijke mate van professionaliteit, duurzaamheid en stelselmatigheid was opgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake geweest van een kwekerij met een professioneel karakter en is het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bestanddeel ‘in uitoefening van beroep of bedrijf’ bewezen.
Bewezenverklaring van de pleegperiode 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 voor feit 1, feit 2 en feit 3
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde periode van 1 t/m 15 januari 2021, omdat verdachte heeft verklaard dat hij de kwekerij pas halverwege januari 2021 heeft opgezet. De rechtbank volgt deze verklaring van verdachte niet.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de vaststelling dat verdachte de hennepkwekerij al vóór 15 januari 2021 in gebruik had. In de kwekerij zijn 10 lege jerrycans met groeimiddel aangetroffen waarvan de inhoud voldoende is voor 4 à 5 oogsten/groeicyclussen. Verschillende in de hennepkwekerij gebruikte materialen hebben een productiedatum van ver voor 2021. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij ‘vorig jaar’ ook op de kwekerij is geweest/heeft geknipt. De rechtbank acht op basis van deze feiten en omstandigheden de volledige ten laste gelegde periode van 1 januari tot en met 30 juni 2021 bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en
met 30 juni 2021 te [plaats] , meermalen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, heeft geteeld, bewerkt, verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) 1093 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2:
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en
met 30 juni 2021 te [plaats] meermalen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, stoffen en voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt en voorhanden heeft gehad, te weten
- 1093 hennepplanten,
- (een grote hoeveelheid) potgrond,
- een canna cutter,
- meerdere droogrekken, en
- meststof,
een ondergrondse ruimte achter en/of onder de woning gelegen aan de [adres 2] (zeven aparte ruimtes) waarvan een gedeelte (twee ruimtes) bestemd is voor de kweek van hennepplanten, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het
plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 3:
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en
met 30 juni 2021 te [plaats] , (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan
Stedin Netbeheer B.V.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Eendaadse samenloop ex artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht:
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
in uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2
stoffen en voorwerpen bereiden, bewerken, verwerken en voorhanden hebben en ruimten voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 3
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat er sprake is van eendaadse samenloop van feit 1 en feit 2. Daarnaast verzoekt de raadsman om in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met de ontnemingsvordering voor een bedrag van € 3.032.222,77 die het OM aanhangig heeft gemaakt, de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen 20 jaar niet in beeld is geweest voor een overtreding van de Opiumwet en het feit dat verdachte de hennepkwekerij is begonnen nadat hij financieel in de problemen kwam.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte de door Stedin berekende kosten reeds heeft voldaan.
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een pand beroeps-/bedrijfsmatig hennep geteeld. In totaal ging het om een hoeveelheid van 1093 hennepplanten. Het telen van hennep is een misdrijf dat veiligheidsrisico’s met zich brengt en dat vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat het gebruik van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid, in vergaande mate sociaal ontwrichtend kan werken en voor overlast kan zorgen. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in softdrugs en de negatieve gevolgen die dergelijke handel voor de maatschappij kan hebben. Verder levert een hennepkwekerij, waarbij grote hoeveelheden stroom worden afgenomen en de elektriciteit niet deskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft hier onvoldoende bij stilgestaan en heeft zich enkel laten leiden door het financiële voordeel dat dit hem zou opleveren.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 september 2023, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de verdenking in deze zaak in de afgelopen 5 jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke opiumdelicten.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd binnen de rechtspraak.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het telen van hennep van tussen vijfhonderd en duizend hennepplanten uit van taakstraf voor de duur van 180 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Het aantal aangetroffen hennepplanten in de woning van verdachte zit ruim boven deze hoeveelheid en er zijn sterke aanwijzingen dat er eerdere oogsten zijn geweest. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Verder houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de hennepkwekerij zeer professioneel was opgezet en dat verdachte de kwekerij op een zeer doordachte wijze had verborgen. Ter zitting heeft verdachte geen blijk gegeven van enig probleembesef en plaatst verdachte de verantwoordelijkheid van zijn handelen buiten hemzelf.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande een taakstraf voor de duur van 200 uren in beginsel passend. Echter, bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden met vier maanden. Van bijzondere omstandigheden die een termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Dit leidt volgens vaststaande jurisprudentie in beginsel tot een reductie van de op te leggen straf met 10%. De rechtbank zal die in mindering brengen op de taakstraf.
Daarnaast acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het telen van hennep; in 2008 is verdachte hiervoor ook veroordeeld. Alhoewel de rechtbank deze eerdere veroordeling niet in strafverzwarende zin meeneemt, baart dit de rechtbank wel zorgen. Zeker nu verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij enkel is begonnen vanuit financiële nood en de rechtbank er niet van is overtuigd, gelet ook op zijn houding ter zitting, dat hij de volgende keer, uit zichzelf, een andere keuze zal maken. Met het oog op de ontnemingsvordering die door het Openbaar Ministerie aanhangig is gemaakt die verdachte wederom in een financieel moeilijke situatie kan brengen, is de rechtbank van oordeel dat een flinke stok achter de deur noodzakelijk is.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er ook rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 63, 310 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3, 11, 11a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
90 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. B. Matser en R. van Balkom, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2023.
Mr. A.J. Reitsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een woning gelegen aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1093, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg, alleen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd en/of voorhanden gehad, te weten
- 1093 hennepplanten,
- ( een grote hoeveelheid) potgrond,
- een canna cutter,
- een of meerdere droogrek(ken), en/of
- meststof,
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een ondergrondse ruimte achter en/of onder de woning gelegen aan de [adres 2] (zeven aparte ruimtes van in totaal 30 meter bij 25 meter) waarvan een gedeelte (twee ruimtes) bestemd is voor de kweek van hennepplanten,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 te Soesterberg, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.