In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en een zelfstandig bestuursorgaan, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig handelde door geen aanspraak te maken op een aanvulling op zijn WW-uitkering, zoals geregeld in artikel 14.3 van de cao Rijk. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst met de gedaagde opgezegd en was een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan met de gemeente [gemeente 2]. De gedaagde stelde dat de werknemer geen recht had op de aanvulling omdat de nieuwe werkgever, de gemeente, was aangesloten bij het ABP, wat in strijd was met de voorwaarden van de cao Rijk.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 december 2022, waarna de zaak werd verwezen naar de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023 werd de zaak besproken. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op de gevorderde aanvulling op zijn WW-uitkering, omdat hij een arbeidsovereenkomst had gesloten met de gemeente, die wel aangesloten was bij het ABP. De kantonrechter benadrukte dat de cao-norm van toepassing was en dat de werknemer op de hoogte was van de voorwaarden van de cao bij het aangaan van de nieuwe arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de cao-bepalingen en de voorwaarden waaronder recht op WW-aanvullingen kan worden geclaimd. De werknemer werd in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gedaagde betalen, die zijn vastgesteld op € 2.250,00, inclusief wettelijke rente indien niet tijdig voldaan.