ECLI:NL:RBMNE:2023:5741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/4876
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot voorkoming van woningsluiting op grond van drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 oktober 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning voor de duur van zes maanden, zoals besloten door de burgemeester van Utrecht op 27 september 2023. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren. Ook vertegenwoordigers van de betrokken woningcorporatie en de wijkagent waren aanwezig.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester terecht heeft besloten tot sluiting van de woning, omdat er sprake is van een ernstig geval van drugshandel. De burgemeester had een indicatorenlijst gebruikt om te bepalen of er sprake was van een ernstige situatie, en de voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk is. Ondanks verzoeksters claims dat zij niet betrokken is bij drugshandel, blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie dat er aanzienlijke hoeveelheden cocaïne in haar woning zijn aangetroffen.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de sluiting van de woning ingrijpend is, maar dat het belang van de omwonenden, die al lange tijd overlast ervaren, zwaarder weegt dan het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de sluiting van de woning daadwerkelijk doorgezet zal worden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4876

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.G.J. Plat),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Hogendoorn).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Woningcorporatie [woningcorporatie], uit [woonplaats].

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de sluiting van haar woning voor de duur van zes maanden.
Met het besluit van 27 september 2023 heeft de burgemeester hiertoe besloten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester. Namens [woningcorporatie] waren aanwezig [A] en [B]. Verder waren aanwezig [wijkagent], wijkagent en [bewindvoerder], bewindvoerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De burgemeester heeft de woning van verzoekster voor de duur van zes maanden gesloten, omdat naar haar mening meer dan aannemelijk is dat er al langere tijd sprake is van drugshandel vanuit de woning van verzoekster. Met de sluiting wil de burgemeester bereiken dat de woning niet langer wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel en dat de woonomgeving tot rust kan komen.
Was de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
De burgemeester kan op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een woning sluiten als in deze woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
Verzoekster ontkent dat zij of iemand anders betrokken is bij drugshandel vanuit haar woning. De aangetroffen bolletjes heeft zij niet gezien en de overige drugs zijn grotendeels aangetroffen bij haar bezoeker/vriend. Vermoedelijk is hij verantwoordelijk voor de aangetroffen bolletjes.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie Midden-Nederland van 11 oktober 2023 blijkt dat in de woning van verzoekster 79,77 gram cocaïne is aangetroffen. Op de tafel in de woonkamer werden 4 bolletjes (8,53 gram) aangetroffen en in een tas waar verzoekster eerder mee was gezien, werd 7,13 gram en een weegschaaltje aangetroffen. Verder zat in de rugzak van een aanwezig bezoeker 26,63 gram en werd bij fouillering van deze persoon nog eens 34,48 gram aangetroffen. De voorzieningenrechter ziet in de enkele ontkenning van verzoekster geen reden om aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage te twijfelen. De cocaïne is aangetroffen in de woning van verzoekster. Het feit dat het grootste deel van de cocaïne is aangetroffen bij de vriend van verzoekster, doet in dit geval niet ter zake, omdat de aangetroffen hoeveelheid in de woonkamer en de tas van verzoekster de handelshoeveelheid al ruim overschrijdt. Bovendien is de aangetroffen cocaïne bij de bezoeker/vriend in de context van deze zaak wel degelijk relevant.
Het is vaste rechtspraak [1] dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, voor de handel dus. Daarmee is de bevoegdheid om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in dit geval gegeven. Wat verzoekster heeft aangevoerd over de verklaring van een gebruiker, die volgens verzoekster de nodige vragen oproept en over de meldingen, die niet gaan over dealen vanuit haar woning, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom verder geen bespreking.
7. De vraag is vervolgens of de burgemeester in dit geval ook van haar bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Verzoekster vindt van niet. Zij voert daartoe allereerst aan dat geen sprake is van een ernstig geval, zodat volstaan had kunnen worden met een waarschuwing.
Is sprake van een ernstig geval waarin sluiting van de woning noodzakelijk is?
8. De burgemeester heeft in het besluit overwogen dat om te bepalen of sprake is van een ernstige situatie een indicatorenlijst is opgenomen in het beleid. In dit geval doen zich volgens haar de volgende indicatoren voor: de hoeveelheid en soort aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet, de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is, vermoedens van verwijtbaar gedrag van eigenaren/(ver)huurders, betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten en de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. De burgemeester heeft in het besluit ook toegelicht waarom deze indicatoren van toepassing zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een ernstig geval, waarin sluiting van de woning noodzakelijk is en een waarschuwing niet volstaat. Voor de voorzieningenrechter weegt hierbij het grote aantal drugsgerelateerde overlastmeldingen en incidenten in en rondom de woning zwaar. Daarbij is nog extra van belang dat dit alles plaatsvindt aan de [singel], vlakbij het [straat 1] waar (ook) veel drugsoverlast plaatsvindt en waarvandaan volgens de burgemeester zowel afnemers als verstrekkers van drugs de weg naar de woning van verzoekster wisten te vinden.
Verzoekster heeft eerder al verschillende waarschuwingen en kansen gekregen om met hulpverlening de situatie te veranderen, maar deze heeft zij niet aangegrepen. Bovendien is gebleken dat zelfs nadat de burgemeester verzoekster heeft geïnformeerd over de voorgenomen sluiting, de overlast voor de omgeving aanhoudt. Hierdoor is alle vertrouwen bij de burgemeester weg en de voorzieningenrechter begrijpt dat wel.
Is de sluiting evenredig in verhouding tot het daarmee te dienen doel?
9. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De sluiting van een woning is immers ingrijpend en in het geval van verzoekster te meer, omdat zij in het verleden een tijd dakloos is geweest. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting van de woning in dit geval evenredig is tot het daarmee te dienen doel. Verzoekster zegt dat zij van goede wil is, maar zoals hiervoor al is overwogen, begrijpt de voorzieningenrechter dat de burgemeester daar weinig geloof aan hecht. Verder volgt de voorzieningenrechter de burgemeester in haar standpunt dat verzoekster niet opnieuw op straat hoeft te belanden. Als verzoekster geen onderdak kan vinden bij familie of vrienden dan kan zij bijvoorbeeld terecht bij het Leger des Heils en de 24-uurs opvang aan de [straat 2]. Daarnaast heeft de burgemeester op zitting verklaard dat het Buurtteam dat al langere tijd bij verzoekster is betrokken, een plan heeft voor noodopvang. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat de hulpverlening aan verzoekster ook doorgaat als de woning wordt gesloten. Verzoekster wekt de indruk de aangeboden hulp niet te zullen aanvaarden, omdat zij een hond heeft waarmee ze niet bij de noodopvang terecht kan. Dat is een keuze van verzoekster en de voorzieningenrechter begrijpt dat de hond belangrijk is voor haar, maar van haar mag nu wel verwacht worden dat zij een andere keus maakt om te voorkomen dat zij zelf op straat belandt. Tegenover het belang van verzoekster staat het belang van de omwonenden dat de grote overlast die zij al lange tijd ervaren, zo snel mogelijk stopt. Dit belang weegt op dit moment zwaarder dan het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter treft daarom geen voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de woning van verzoekster daadwerkelijk gesloten wordt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3402.