Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De overwegingen van de kantonrechter
Voorgeschiedenis
132,--
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een uitwisselingsstudent, aangeduid als [eiseres], en haar verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een huurovereenkomst die op 24 augustus 2023 was gesloten voor een kamer in de woning van [gedaagde], met een huurprijs van € 700 per maand. [eiseres] heeft de huur voor de volledige periode van vier maanden en een waarborgsom van € 1.400 betaald. Echter, op 21 september 2023 heeft [eiseres] de huurovereenkomst opgezegd, voordat deze inging, en verzocht om terugbetaling van de betaalde bedragen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd en stelde dat de waarborgsom pas na het einde van de huurperiode terugbetaald hoefde te worden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2023 heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. [eiseres] stelde dat zij de sleutels had geretourneerd en dat de waarborgsom onmiddellijk terugbetaald moest worden, terwijl [gedaagde] aanvoerde dat zij de waarborgsom niet kon terugbetalen omdat zij het geld al had uitgegeven. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij de terugbetaling van de borg, aangezien zij het bedrag nodig had voor andere woonruimte.
De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] voldoende aannemelijk was en dat [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang had om de waarborgsom niet terug te betalen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van de borg van € 1.400 aan [eiseres] en heeft [gedaagde] ook in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.011,71. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.