ECLI:NL:RBMNE:2023:5734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
16/272842-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen met gevangenisstraf en taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. De verdachte heeft in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2022 zijn werkgever, [werkgever] N.V., meermalen opgelicht door valse leaseovereenkomsten op te stellen en geldbedragen te verkrijgen die hij wist afkomstig waren uit eigen misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal € 375.321 heeft opgelicht, waarvan hij € 248.820 op zijn persoonlijke bankrekening heeft ontvangen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 173.820, dat de verdachte moet terugbetalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die na zijn ontslag actief heeft geprobeerd de schade te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is, maar heeft de straf gematigd gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/272842-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 januari 2023 en 24 februari 2023. Op die laatste datum is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.J.F. van Merm, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2022 in Bunnik en Utrecht zijn werkgever [werkgever] N.V. voor een bedrag van € 375.321,00 heeft opgelicht;
2.
in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2022 in Bunnik en Utrecht meerdere leaseovereenkomsten, RDW tenaamstellingsverslagen en facturen van autodealers valselijk heeft opgemaakt;
3.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2022 meerdere geldbedragen (totaal van
€ 375.321) uit eigen misdrijf heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat vrijspraak moet volgen voor het vervalsen van RDW tenaamstellingsverslagen (zowel in feit 1 als 2 genoemd) en het bedrag dat verdachte heeft witgewassen naar beneden moet worden bijgesteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de beide door de officier van justitie genoemde partiële vrijspraken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen, aangevuld met een korte motivering:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2023;
  • een geschrift, te weten de aangifte van [werkgever] N.V. van 2 april 2021.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft – kort samengevat – bekend zijn oud-werkgever te hebben opgelicht door zeven financial leaseovereenkomsten valselijk op te maken en de leasesommen daarvan uit te laten betalen op zijn persoonlijke bankrekening. Verdachte heeft bestaande leasecontracten gedupliceerd en die voorzien van, onder andere, zijn persoonlijke bankrekeningen en adresgegevens. Hij heeft een aantal facturen van autoleveranciers valselijk opgemaakt om te doen voorkomen alsof er ook daadwerkelijk te financieren auto’s in het spel waren. Daarmee heeft hij zijn oud-werkgever bewogen tot afgifte van in totaal zeven leasesommen die op zijn persoonlijke bankrekening zijn uitgekeerd. Die betalingen tellen op tot een totaalbedrag van € 248.820. De totale leasesom van de zeven overeenkomsten telt weliswaar op tot de ten laste gelegde € 375.321, maar drie van die overeenkomsten zijn gedeeltelijk aangewend om openstaande schulden in te lossen: een totaalbedrag van € 126.501 [2] is dus niet aan verdachte uitbetaald, maar in de bedrijfssystemen ‘weggestreept’ tegen openstaande schulden. Daarmee heeft hij [werkgever] echter ook bewogen tot het teniet doen van een inschuld, als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
Uit de aangifte van [werkgever] blijkt dat verdachte bestaande RDW tenaamstellingsverslagen uit reguliere contracten opnieuw heeft gebruikt ten behoeve van de door hem opgemaakte valse leaseovereenkomsten. Daarmee heeft verdachte weliswaar doen voorkomen dat er een auto te naam is gesteld terwijl dat niet zo was, maar daarvan kan niet worden gezegd dat die tenaamstellingsverslagen zijn vervalst of valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel, zowel in feit 1 als feit 2 ten laste gelegd, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman vrijspreken.
Ten aanzien van het derde feit (witwassen) stelt de rechtbank vast dat verdachte binnen de ten laste gelegde periode, die pas start na ontvangst van de eerste leasesom in 2016, een bedrag van € 174.820 (€ 248.820 minus de eerste leasesom van € 74.000 die in februari 2016 is betaald) heeft verworven en voorhanden gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op meer tijdstippen in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2020 te Bunnik
meermalen,
met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam
en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[werkgever] N.V. heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het teniet doen van een inschuld, te weten het aangaan van een of meer
Financial Lease-overeenkomsten en de afgifte van een of meer geldbedragen, door
- (via een tussenpersoon) op naam van [bedrijf 1] , [bedrijf 2]
[bedrijf 2] BV, [bedrijf 3] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6]
[bedrijf 6] BV en/of [bedrijf 7] BV valse
aanvragen voor een Financial Lease in te voeren in het bedrijfssysteem,
waarbij die valsheid bestond uit het opvoeren van zijn, verdachtes,
adresgegevens en bankrekeningnummers als zijnde die van voornoemde
bedrijven en
- hierbij diverse valse facturen aan te leveren en
- in zijn functie als [functie] bij [werkgever] N.V. deze
aanvragen te beoordelen en goed te keuren en
- waarna [werkgever] NV en/of [bedrijf 8] is overgegaan tot uitbetaling van
voornoemde valse (vervalste) Financial Lease overeenkomsten naar de door hem,
verdachte, opgegeven (eigen) bankrekeningnummers;
2.
op meer tijdstippen in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2020 te Bunnik meermalen,
telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- Financial Lease-overeenkomsten en
- facturen van autodealers/leveranciers
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- voornoemde Financial Lease-overeenkomsten in die zin op te maken dat hieruit
volgt dat deze zijn ingediend door [bedrijf 1] , [bedrijf 2]
[bedrijf 2] BV, [bedrijf 3] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6]
[bedrijf 6] BV en [bedrijf 7] BV, terwijl dat niet zo is en hierbij zijn, verdachtes, adresgegevens en rekeningnummers op te voeren als zijnde die van voornoemde bedrijven;
- voornoemde facturen in die zin op te maken dat hieruit volgt dat door
autodealers is overgegaan tot levering van personenauto's, aan (personen werkzaam bij) voornoemde bedrijven, terwijl dit niet is gebeurd
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2022, te Utrecht geldbedragen (van in totaal € 174.826,00),
heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.
oplichting, meermalen gepleegd;
2.
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
3.
eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met een proeftijd van twee jaren en
- een taakstraf van 240 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich geschaard achter de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft benadrukt dat niemand erbij gebaat is als verdachte tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld. Verdachte heeft alles bekend, meteen al toen zijn werkgever hem confronteerde met de verdenkingen. Hij is bereid om de schade te vergoeden. Meteen na zijn ontslag in januari 2021 is hij op zoek gegaan naar een nieuwe baan, die hij in april 2021 heeft gevonden. Sinds september 2021 werkt verdachte ook twee avonden in de week en zo nu en dan in het weekend als orderpicker bij een horecagroothandel. Dat alles om zijn schuld zo snel mogelijk te kunnen terugbetalen. Mocht verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd, dan verliest hij zijn baan en uiteindelijk ook zijn woning. Daar is niemand bij gebaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan
Verdachte heeft zijn werkgever gedurende een periode van meerdere jaren in totaal zeven keer opgelicht. Hij heeft zeven valse leaseovereenkomsten opgemaakt en de gegevens daarvan in de bedrijfssystemen ingevoerd. Hij heeft aldus misbruik gemaakt van zijn kennis van de werkprocessen die hij vanuit zijn functie als [functie] bij [werkgever] had opgedaan. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan. Zo wijzigde hij steeds het adres van de klant in zijn persoonlijk adres om te voorkomen dat er welkomstpakketten en andere correspondentie van zijn werkgever bij de klant terecht zou komen. En bij het eerste contract in 2016 is verdachte net onder de autorisatiegrens van € 75.000 gaan zitten, zodat hij geen collega’s hoefde te betrekken. Verdachte heeft een aanzienlijk bedrag van in totaal € 248.820 op zijn persoonlijke bankrekening ontvangen. Daarvan is op dit moment (ongeveer) € 75.000 aan maandelijkse incasso betalingen (voor aflossing en rente) teruggegaan naar zijn werkgever (zie rubriek 9 Benadeelde Partij hierna).
Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van zijn werkgever, collega’s en ook van klanten van [werkgever] beschaamd. Hij heeft zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij vanwege schulden niet in aanmerking kwam voor een reguliere lening, en hij daarom en met oog op de afbetaling van die schulden op deze manier zijn werkgever heeft opgelicht. Het handelen van verdachte kan echter niet alleen verklaard worden vanuit zijn schuldenproblematiek. De eerste leasesom van
€ 74.000 die verdachte in 2016 ontving, is immers maar voor een klein deel opgegaan aan afbetalingen van zijn hypotheekschuld en persoonlijke lening. Veel van de ontvangen betalingen zijn in de loop van de jaren aangewend voor (vlieg)vakanties en andere uitgaven die verdachte en zijn gezin toestonden om boven hun stand te leven.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij lang is doorgegaan met deze praktijken en pas door ingrijpen van zijn werkgever een halt is toegeroepen. Omdat verdachte ook nieuwe contracten ‘afsloot’ om eerdere in te lossen, die tegen het einde van hun looptijd kwamen, is niet ondenkbaar dat hij zonder ingrijpen van zijn werkgever nog langer was doorgegaan.
Oriëntatiepunten voor fraude
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan, afhankelijk van het precieze fraudebedrag, in dit soort zaken uit van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank kijkt in deze zaak naar de categorie van fraudes tussen de € 125.000 en € 250.000. Hoewel het totaalbedrag aan frauduleuze leasecontracten hoger ligt (€ 375.321), heeft verdachte als gezegd daadwerkelijk € 248.820 tot zijn beschikking gehad. De LOVS oriëntatiepunten indiceren dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden.
Persoon van verdachte
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om die geïndiceerde gevangenisstraf te matigen. Verdachte heeft – al bij zijn werkgever – volledige openheid van zaken gegeven. Verdachte is daarnaast ook bereid om de schade te vergoeden. Hij heeft zich meteen na zijn ontslag ingezet om werk te vinden en ook – zo volgt uit de door de raadsman overgelegde correspondentie – op eigen initiatief een reële betalingsregeling voorgesteld, zowel bij zijn oud-werkgever als bij het later inschakelde incassobureau. Op zitting kreeg de rechtbank sterk de indruk dat het verdachte menens is: hij wil de door hem aangerichte schade rechtzetten. Dat volgt ook wel uit het gegeven dat verdachte bovenop zijn fulltime baan nog in de avonduren en weekenden is gaan werken. Dat siert hem. Daarnaast betrekt de rechtbank dat verdachte als gevolg van zijn handelen zijn baan is verloren.
Verdachte is niet eerder veroordeeld, zo blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 2 december 2022. Dat weegt niet in het nadeel, maar ook niet in het voordeel van verdachte.
Conclusie
De ernst van de gedragingen van verdachte rechtvaardigen zonder meer een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf naast een taakstraf. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank ook van oordeel dat schadeherstel, mede gelet op de hierboven beschreven positieve ontwikkeling sinds het ontslag van verdachte, evenzeer tot doel moet worden gesteld. Een lange gevangenisstraf zal dat doorkruisen. De rechtbank komt daarom tot de volgende strafoplegging. Verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf op van 240 uren. De rechtbank verwacht dat verdachte met een gevangenisstraf van één maand zijn huidige baan niet zal verliezen (door het opnemen van (onbetaald) verlof), en de terugbetaling daardoor niet in gevaar komt. De rechtbank ziet in het gegeven dat verdachte op dit moment eenzelfde functie heeft als bij [werkgever] reden om de proeftijd op drie jaren te stellen. Verdachte zal nog lange tijd met een aanzienlijke schuld geconfronteerd blijven. Hoewel de rechtbank inschat dat verdachte niet snel nogmaals de fout in zal gaan, dient die langere proeftijd om verdachte ervan te doordringen dat hij niet nogmaals zijn functie misbruikt om persoonlijke problemen op te lossen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[werkgever] N.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 213.061,57. Dit bedrag bestaat uit de openstaande schuld van verdachte vermeerderd met een bedrag aan onderzoekskosten en een (onbekend) bedrag aan incassokosten ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie en raadsman hebben verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 173.820, en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
De raadsman heeft zich verzet tegen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel omdat benadeelde een professionele partij is die voldoende bij machte moet worden geacht om haar vorderingen te innen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Openstaande schuld
Vaststaat dat verdachte in totaal € 248.820 aan onrechtmatige betalingen op zijn bankrekening heeft ontvangen van [werkgever] . Dat bedrag moet terugbetaald worden. Verder staat vast dat verdachte vanaf de eerste ontvangen frauduleuze leasesom is gaan inlossen. Het proces-verbaal van bevindingen terugbetaalde bedragen beschrijft dat over de periode van 6 april 2016 tot en met 17 maart 2020 in totaal € 61.886,68 is geïncasseerd van de bankrekening van verdachte. Verdachte heeft op zitting verklaard dat deze incassobetalingen na 17 maart 2020 tot aan zijn ontslag in januari 2021 zijn doorgelopen. Hij stelt dat hij in totaal € 75.000 heeft terugbetaald. Dat is niet weersproken door benadeelde partij. Dat zou betekenen dat verdachte in ieder geval nog € 173.820 moet terugbetalen (€ 248.820 minus
€ 75.000).
Onderzoeks- en incassokosten
De gevorderde onderzoekskosten en incassokosten zijn onvoldoende onderbouwd. In de vordering en daarbij gevoegde stukken worden geen bedragen genoemd, laat staan dat er een specificatie is gegeven. In de aangifte van [werkgever] is wel beschreven dat aan het interne fraudeonderzoek 80 uren à € 120 (in totaal € 9.600) zijn besteed. Dat is in de aangifte echter ook niet verder onderbouwd. De rechtbank acht deze posten dan ook niet toewijsbaar.
Rente
Het verschil tussen het door de officier van justitie en raadsman genoemde bedrag van € 173.820 en de door de benadeelde partij gevorderde € 213.061,57 (minus onderzoeks- en incassokosten) is waarschijnlijk ontstaan door de rente die [werkgever] in rekening heeft gebracht als onderdeel van de maandelijkse incassobetalingen. De terugbetaalde € 75.000 bestaat immers uit aflossing plus rente. De rechtbank kan op basis van de zeer summier onderbouwde vordering echter niet opmaken hoe [werkgever] tot het bedrag van € 213.061,57 is gekomen. Daarbij komt dat de grondslag van de vordering van de benadeelde partij in deze procedure een onrechtmatige daad is, en niet een nakomingsvordering. Dat laatste is immers niet mogelijk in een strafprocedure. De rechtbank houdt dan ook geen rekening met tussen partijen – al dan niet rechtmatig want frauduleuze – afgesproken contractuele rente. De wettelijke rente is zoals hierna bepaald wel toewijsbaar.
Conclusie
De rechtbank zal daarom tot toewijzing van de vordering tot de genoemde € 173,820 beslissen, en deze vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Deze datum ligt in de rede omdat verdachte op dat moment uit dienst was en (naar eigen zeggen) ook niets meer inloste. Omdat de openstaande schuld een samengesteld bedrag is, is niet eenvoudig een andere eenduidige ingangsdatum voor de wettelijke rente vast te stellen.
De behandeling van de vordering voor zover deze ziet op de onderzoekskosten, incassokosten en rentebetalingen anders dan de toegewezen wettelijke rente, levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen. De benadeelde partij is als professionele onderneming in staat zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 7 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 4 maanden hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [werkgever] N.V. toe tot een bedrag van € 173,820;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [werkgever] N.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [werkgever] N.V. voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en J.F. Haeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2016 tot en
met 20 maart 2020 te Bunnik en/of Utrecht, althans in Nederland
meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam
en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[werkgever] N.V. heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het aangaan van een of meer
Financial Lease-overeenkomsten en/of de afgifte van een of meer geldbedragen
(van in totaal EUR 375.321,00), door
- (via een tussenpersoon) op naam van [bedrijf 1] , [bedrijf 2]
[bedrijf 2] BV, [bedrijf 3] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6]
[bedrijf 6] BV en/of [bedrijf 7] BV een of meer valse (vervalste)
aanvraagformulieren voor een Financial Lease in te dienen en/of een of meer valse
(vervalste) aanvragen voor een Financial Lease in te voeren in het bedrijfssysteem,
waarbij die valsheid (onder andere) bestond uit het opvoeren van zijn, verdachtes,
adresgegevens en/of bankrekeningnummers als zijnde die van voornoemde
bedrijven en/of
- (hierbij) diverse valse (vervalste) RDW-stukken en/of facturen aan te leveren en/of
- in zijn functie als [functie] bij [werkgever] N.V. en/of [bedrijf 8] deze
aanvragen te beoordelen en/of goed te keuren en/of
- waarna [werkgever] NV en/of [bedrijf 8] is overgegaan tot uitbetaling van
voornoemde valse (vervalste) Financial Lease overeenkomsten naar de door hem,
verdachte, opgegeven (eigen) bankrekeningnummers;
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2016 tot en
met 20 maart 2020 te Bunnik en/of Utrecht, althans in Nederland meermalen,
althans eenmaal, (telkens) een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om
tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een of meer Financial Lease-overeenkomsten en/of
- een of meer RDW tenaamstellingsverslagen en/of
- een of meer facturen van autodealers/leveranciers
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- voornoemde Financial Lease-overeenkomsten in die zin op te maken dat hieruit
volgt dat deze zijn ingediend door [bedrijf 1] , [bedrijf 2]
[bedrijf 2] BV, [bedrijf 3] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6]
[bedrijf 6] BV en/of [bedrijf 7] BV, terwijl dat niet zo is en/of hierbij
(onder andere) zijn, verdachtes, adresgegevens en/of rekeningnummers op te
voeren als zijnde die van voornoemde bedrijven;
- voornoemde RDW-stukken in die zin op te maken dat hieruit volgt dat de
personenauto's, dan wel de voertuigen, waarop voornoemde (valse/vervalste)
Financial Lease-vereenkomsten betrekking (zouden) hebben zijn overgegaan naar
nieuwe eigenaren, te weten (personen werkzaam bij) voornoemde bedrijven, terwijl
dit niet is gebeurd;
- voornoemde facturen in die zin op te maken dat hieruit volgt dat door een of meer
autodealers/leveranciers is overgegaan tot levering van een of meer personenauto's,
dan wel voertuigen, aan (personen werkzaam bij) voornoemde bedrijven, terwijl dit
niet is gebeurd en/of hierbij zijn, verdachtes, adresgegevens op te voeren als zijnde
die van voornoemde bedrijven,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en
met 1 juni 2022, te Utrecht een of meer geldbedragen (van in totaal EUR 375.321,00),
althans een of meer geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die geldbedrag(en) onmiddellijk afkomstig
was/waren uit enig eigen misdrijf;
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van 16 december 2021, voorzien van het nummer PL0900-2021108173, op de doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 220 van het dossier.
2.Deze bedragen samen (€ 248.820 plus € 126.501) tellen op tot het ten laste gelegde bedrag van