In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering met parketnummer 16/272842-21. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 375.321,00, dat zou zijn verkregen door oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel volledig samenvalt met de vordering van de benadeelde partij, die in de hoofdzaak is toegewezen. De veroordeelde, geboren in 1973, heeft geen voordeel gehad dat ontnomen kan worden, aangezien het bedrag dat hij heeft ontvangen op zijn bankrekening, € 248.820, na aflossing van € 75.000, niet meer dan de vordering van de benadeelde partij bedraagt. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming afgewezen, omdat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel resteert dat voor ontneming in aanmerking komt. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging heeft gehoord.