ECLI:NL:RBMNE:2023:5733

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
16/272842-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens samenloop met benadeelde partij vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering met parketnummer 16/272842-21. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 375.321,00, dat zou zijn verkregen door oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel volledig samenvalt met de vordering van de benadeelde partij, die in de hoofdzaak is toegewezen. De veroordeelde, geboren in 1973, heeft geen voordeel gehad dat ontnomen kan worden, aangezien het bedrag dat hij heeft ontvangen op zijn bankrekening, € 248.820, na aflossing van € 75.000, niet meer dan de vordering van de benadeelde partij bedraagt. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming afgewezen, omdat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel resteert dat voor ontneming in aanmerking komt. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/272842-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor een bedrag van € 375.321,00;
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/272842-21;
  • het vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2023 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/272842-21;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzittingen van 6 januari 2023 en 24 februari 2022, alwaar de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen veroordeelde zijn raadsman en mr. S.J.F. van Merm, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat de vordering geheel samenvalt met de vordering van de benadeelde partij.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft hetzelfde standpunt ingenomen als de officier van justitie. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de betalingsverplichting op nihil te stellen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 10 maart 2023 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd, in de periode van 2 februari 2016 tot en met 20 maart 2020.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het vonnis van 10 maart 2023 met parketnummer 16/272842-21 (de hoofdzaak) is vastgesteld dat veroordeelde € 248.820 op zijn bankrekening heeft ontvangen als gevolg van de door hem gepleegde oplichting. Dat bedrag is dan ook het uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijke verkregen voordeel.
In het vonnis in de hoofdzaak is ook overwogen dat veroordeelde € 75.000 van dat bedrag heeft afgelost. Hoewel dat bedrag naast aflossing ook uit een rente component bestond, kan de rechtbank de omvang van die component niet vaststellen. De rechtbank gaat er daarom, ten gunste van veroordeelde, vanuit dat de € 75.000 volledig in mindering moet worden gebracht op de ontvangen € 248.820. Dat betekent dat het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel volledig samenvalt met de in het vonnis in de hoofdzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij. Nu artikel 36e lid 9 Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een in rechte toegekende vordering van de benadeelde partij in mindering wordt gebracht op de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft veroordeelde dus geen voordeel gehad dat ontnomen kan worden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 0,-. De rechtbank zal de vordering afwijzen.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en J.F. Haeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2023.