ECLI:NL:RBMNE:2023:5698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/16/562991 / KL ZA 23-270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van asielzoekers door weigering van aangeboden woonruimte

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die in een asielzoekerscentrum (AZC) verblijft. De gedaagde, met Iraanse nationaliteit, heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft geweigerd een door het COA aangeboden passende woonruimte te accepteren. Het COA heeft de gedaagde herhaaldelijk geïnformeerd over de gevolgen van zijn weigering, waaronder het beëindigen van zijn recht op opvang in het AZC. De voorzieningenrechter heeft op 2 november 2023 geoordeeld dat het COA in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aangeboden woonruimte passend was. De gedaagde heeft onvoldoende onderbouwd dat de aangeboden woning niet geschikt was, ondanks zijn verzoek om een aparte slaapkamer. De voorzieningenrechter heeft de vordering van het COA tot ontruiming van de gedaagde toegewezen, omdat de weigering van de aangeboden woonruimte heeft geleid tot het onrechtmatig verblijf van de gedaagde in het AZC. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.884,85.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/562991 / KL ZA 23-270
Vonnis in kort geding van 2 november 2023
in de zaak van
de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. A. El Allaoui te ’s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2023 met producties 0 tot en met 19,
  • het e-mailbericht van 17 oktober 2023 van [gedaagde] ,
  • de brief van 17 oktober 2023 van het COA met producties 20 en 21,
  • het e-mailbericht van 17 oktober 2023 van [gedaagde] ,
  • de pleitnota van mr. El Allaoui.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig mr. El Allaoui namens het COA en [gedaagde] samen met de heer [A] als zijn ondersteuning.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de Iraanse nationaliteit en heeft met ingang van 26 oktober 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
2.2.
[gedaagde] verblijft in een opvanglocatie van het COA, te weten het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) te [plaats 1] .
2.3.
Het COA heeft bemiddeld bij het vinden van een woonruimte voor [gedaagde] . Bij vooraankondiging van 3 maart 2023 heeft het COA aan [gedaagde] meegedeeld dat hij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente in Nederland. Het COA heeft aan [gedaagde] uitgelegd dat hij aan een gemeente zal worden gekoppeld en dat die gemeente hem vervolgens dwingend en eenmalig passende woonruimte zal aanbieden. Het COA heeft [gedaagde] er op gewezen dat indien de passende woonruimte door [gedaagde] wordt geweigerd, [gedaagde] het AZC zal moeten verlaten.
2.4.
Op 7 maart 2023 heeft een huisvestingsgesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het AZC en [gedaagde] . De inhoud van dit gesprek is vastgelegd in een gespreksverslag in de vorm van een mede door [gedaagde] ondertekend B06-formulier. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] melding gemaakt van psychische klachten, waarna het COA om een Sociaal Medisch Advies (hierna: SMA) heeft gevraagd bij [organisatie] .
2.5.
Op 29 maart 2023 is het SMA aan het COA verstrekt. Uit het verstrekte SMA volgt dat er geen sprake is van een (specialistische) behandeling van [gedaagde] . Uit het SMA volgt dat er geen noodzaak is voor speciale aanpassingen in de huisvesting van [gedaagde] , er geen medische noodzaak is om in een grote stad te wonen en er geen noodzaak is om in de nabijheid van een sociaal netwerk te wonen.
2.6.
Bij brief van 7 april 2023 heeft het COA [gedaagde] geïnformeerd dat de gemeente [.] bereid was om een woonruimte voor [gedaagde] beschikbaar te stellen. De gemeente [.] heeft [gedaagde] vervolgens een woonruimte aangeboden aan de [adres 1] te [plaats 2] .
2.7.
[gedaagde] heeft de aangeboden woonruimte geweigerd.
2.8.
Naar aanleiding van de weigering heeft op 14 juli 2023 een eerste woningweigeringsgesprek plaatsgevonden met [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangegeven dat hij al lang in het AZC verblijft en de woning geen verbetering is ten opzichte van de accommodatie in het AZC omdat er sprake is van een woon-/slaapkamer waarmee de woning geen aparte slaapkamer heeft en waardoor de woning niet geschikt is voor een man van zijn leeftijd. [gedaagde] heeft daarnaast aangegeven dat hij kampt met psychische klachten.
2.9.
Het COA heeft de weigering van [gedaagde] heroverwogen. Na de heroverweging heeft het COA besloten dat de aangeboden woning passend is en dat de woningweigering door [gedaagde] onterecht is.
2.10.
Op 18 juli 2023 heeft een tweede woningweigeringsgesprek plaatsgevonden met [gedaagde] . In dat gesprek heeft het COA aangegeven dat zij de weigering van [gedaagde] om de woning te accepteren onterecht heeft bevonden en dat [gedaagde] een laatste kans wordt geboden om de woning alsnog binnen 24 uur te accepteren. Het COA heeft [gedaagde] meegedeeld dat indien hij de woning niet alsnog accepteert de opvang zal worden beëindigd. Het COA heeft aangekondigd om een ontruimingsprocedure te starten, indien [gedaagde] de opvanglocatie niet verlaat.
2.11.
[gedaagde] heeft zijn weigering van de woonruimte gehandhaafd.
2.12.
Bij per aangetekende en gewone post verzonden brief van 14 augustus 2023 heeft de advocaat van het COA [gedaagde] gesommeerd om de opvanglocatie in [plaats 1] binnen drie dagen te ontruimen.
2.13.
[gedaagde] heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC [plaats 1] , gelegen aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats 1] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne en al de zijnen;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Het COA legt aan haar vordering, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat zij aan [gedaagde] passende woonruimte heeft aangeboden. [gedaagde] heeft deze aangeboden woonruimte ten onrechte geweigerd. Hierdoor is het recht van [gedaagde] op opvang door het COA van rechtswege geëindigd. Ondanks aanzegging en sommatie weigert [gedaagde] de opvanglocatie te verlaten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. De door het COA aangeboden woonruimte heeft een woon-/slaapkamer. Omdat de woonruimte geen aparte slaapkamer heeft, voldoet de aangeboden woonruimte niet aan de kwalificatie woning aldus [gedaagde] . [gedaagde] verblijft al acht à negen jaar in het AZC en heeft tijdens het verblijf psychische klachten gekregen waardoor [gedaagde] behoefte heeft aan rust en ruimte. De verhuizing naar de aangeboden woonruimte is geen verbetering ten opzichte van de accommodatie in het AZC, is geen geschikte plek voor een persoon van zijn leeftijd en is geen plek waar hij lange tijd kan blijven om zijn leven op te bouwen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van het COA voortvloeit uit de aard van het gevorderde, namelijk het doen eindigen van het (gestelde) onrechtmatig in gebruik hebben van woonruimte door [gedaagde] .
4.2.
De kern van het geschil is de vraag of het COA in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat er passende woonruimte aan [gedaagde] is aangeboden.
4.3.
De Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) bepaalt in artikel 3 dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Volgens artikel 9 lid 1 Rva 2005 omvat de opvang in het centrum een aantal verstrekkingen waaronder onderdak, een wekelijkse financiële toelage, recreatieve en educatieve activiteiten en een ziektekostenverzekering.
4.4.
Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 in samenhang met artikel 44 Vreemdelingenwet 2000, eindigt de opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvanglocatie kan worden gerealiseerd.
4.5.
De vraag of de aangeboden woning passend is, staat ter beoordeling van het COA. Daarbij hanteert het COA een aantal objectieve plaatsingscriteria. In het kader van de objectieve plaatsingscriteria is er ruimte om (medische) omstandigheden aan de orde te stellen. Daarbuiten spelen subjectieve woonwensen geen rol.
4.6.
Tijdens het op 7 maart 2023 gevoerde huisvestingsgesprek tussen het COA en [gedaagde] zijn op het B06-formulier geen op [gedaagde] van toepassing zijnde bijzondere omstandigheden aangekruist waar het COA bij de woningbemiddeling rekening mee had hoeven houden. [gedaagde] heeft wel een opmerking gemaakt over psychische klachten waarna er door het COA een SMA is aangevraagd. Uit het verstrekte SMA volgt dat er geen sprake is van een (specialistische) behandeling bij [gedaagde] . Er is volgens het SMA geen noodzaak voor speciale aanpassingen in de huisvesting, geen medische noodzaak om in een grote stad te wonen en geen noodzaak om in de nabijheid van een sociaal netwerk te wonen. Gelet hierop hoefde het COA geen woning aan [gedaagde] aan te bieden waarbij sprake is van specifieke eisen of zelfs een specifieke locatie.
4.7.
[gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door het COA aangeboden woonruimte in redelijkheid niet kan worden beschouwd als passende huisvesting. De wens van [gedaagde] om een aparte slaapkamer te hebben is geen omstandigheid die tot de conclusie zou moeten leiden dat de aangeboden woonruimte niet passend is voor [gedaagde] . [gedaagde] voert weliswaar aan dat hij onvoldoende rust zou hebben in de aangeboden woonruimte zonder aparte slaapkamer na zijn lange verblijf in het AZC, maar hij laat na dit nader te onderbouwen. Gebleken is dat de aan [gedaagde] aangeboden woning een woon-/slaapkamer van bijna 20 m² omvatte en daarnaast een aparte badkamer, keuken en hal had. [gedaagde] zou deze ruimtes volledig voor zichzelf hebben en niet met een andere bewoner hoeven te delen. Het stond [gedaagde] daarbij vrij om bijvoorbeeld een kamerscherm in de woon-/slaapkamer te plaatsen zodat een aparte slaapkamer gecreëerd kon worden. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat deze woning niet passend zou zijn. Daar komt bij dat het [gedaagde] vrijstond om verder te zoeken naar een andere woonruimte die in zijn ogen meer geschikt zou zijn.
4.8.
Uit het voorgaande volgt, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat het COA aan [gedaagde] een passende woonruimte heeft aangeboden. Weigering van die woonruimte heeft ingevolge het Rva 2005 tot gevolg dat het recht op opvang in het AZC [plaats 1] is geëindigd. Daarmee staat eveneens voorshands vast dat [gedaagde] zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC [plaats 1] verblijft, hetgeen een onrechtmatig handelen jegens het COA oplevert. De gevorderde ontruiming is dan ook voor toewijzing vatbaar.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij kort na het tweede woningweigeringsgesprek alsnog aan het COA heeft aangegeven de woning te willen accepteren. Het COA heeft hem vervolgens meegedeeld dat hij te laat was. Deze omstandigheid kan niet aan het COA worden tegengeworpen en is geen reden om anders te oordelen. Er is immers sprake van krapte op de woningmarkt en het COA heeft [gedaagde] voldoende duidelijk geïnformeerd over haar strikte huisvestingsbeleid en de gevolgen van een woningweigering. Voor [gedaagde] was een informatiesheet in zijn moedertaal Farsi beschikbaar en het COA heeft [gedaagde] al op 3 maart 2023 per brief over het realiseren van huisvesting geïnformeerd. Zowel bij het huisvestingsgesprek als bij het eerste en tweede woningweigeringsgesprek is daarbij tevens telefonisch een tolk voor [gedaagde] aanwezig geweest. [gedaagde] wist derhalve wat de gevolgen waren van zijn weigering.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het COA worden begroot op:
- betekening oproeping € 129,85
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.884,85

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC [plaats 1] , gelegen aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats 1] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne en al de zijnen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het COA tot op heden begroot op € 1.884,85,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: