Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het beroep is op 2 februari 2022 ingesteld door Bartels. Bartels heeft daarbij gesteld het beroep in te dienen namens [eiser]
(De rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld wordt [eiser] ).
3. De rechtbank heeft bij brief van 22 februari 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden.
4. Een beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten.Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft Bartels daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging, waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen, alsnog toe te sturen.
Daarbij is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
5. Op 18 maart 2022 heeft Bartels de rechtbank een brief gestuurd met daarbij een ondertekende volmacht van “februari/maart/april 2021” . In deze volmacht machtigt [zoon] Bartels om (onder meer) beroep in te stellen.
6. De rechtbank heeft bij brief van 12 mei 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke machtiging toe te sturen
ondertekend door [eiser] ,waaruit blijkt op welke zaak deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. Ook in deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
7. In reactie hierop heeft Bartels bij brief van 17 mei 2022 een kopie van de eerder toegezonden machtiging, ondertekend door [zoon] , overgelegd.
8. Op 18 oktober 2023 is namens de griffier gebeld om Bartels erop te wijzen dat de rechtbank nog steeds niet beschikt over de juiste machtiging.
9. Kort voor de zitting op 23 oktober 2023 om 13.03 uur heeft Bartels een volmacht per mail naar de rechtbank verstuurd. Die volmacht is ondertekend door [zoon] , [bedrijf] B.V. voor eiser. Op de zitting heeft Bartels toegelicht dat eiser vanwege het recente overlijden van zijn echtgenote niet in staat is om zelf een volmacht te ondertekenen.
10. De rechtbank kan met die recente volmacht nog steeds niet vaststellen dat Bartels bevoegd is om namens eiser op te treden. Uit geen enkel stuk blijkt immers dat eiser zijn zoon [zoon] zou hebben gemachtigd om voor hem te tekenen. Bartels heeft op de zitting ook erkend dat een dergelijke machtiging ontbreekt maar wijt dit aan de familieomstandigheden.
11. De rechtbank is van oordeel dat in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase wel een machtiging zou hebben ontvangen die zou zijn ondertekend door eiser, maakt dit niet anders. Aan Bartels is voldoende gelegenheid - ruim 1,5 jaar - geboden om in de beroepsprocedure zorg te dragen voor een juiste volmacht/machtiging om daarmee aan te tonen dat hij gerechtigd is beroep in te stellen namens eiser.
12. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat eiser beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
14. Partijen zijn er op gewezen dat tegen deze uitspraak op de hieronder vermelde wijze hoger beroep kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. G.J. van Leijenhorst, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: