ECLI:NL:RBMNE:2023:5677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
16-256205-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging van een boot en een boottrailer met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging van een trailer en een sloep. De feiten vonden plaats op 23 september 2020 in Utrecht en Maarssen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de trailer van [onderneming 1] B.V. en de sloep van [slachtoffer] heeft gestolen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank achtte de subsidiaire en primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van 7 maanden. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op € 11.957,60, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-256205-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1
primair:op 23 september 2020 in Utrecht samen met anderen een trailer van [onderneming 1] B.V. heeft gestolen;
subsidiair:dan wel deze trailer heeft verduisterd;
feit 2
primair:op 23 september 2020 in Maarssen samen met anderen een sloep van [slachtoffer] heeft gestolen;
subsidiair:dan wel deze sloep heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde en acht het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie hadden verdachte en medeverdachte bij het aangaan van de huurovereenkomst de intentie om de trailer dezelfde dag terug te brengen, maar hebben zij later besloten de trailer toch te houden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 primair en feit 2 primair
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor de feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 september 2023;
  • de aangifte door [A] namens [onderneming 1] B.V. (
- de aangifte door [slachtoffer] (
feit 2); [3]
- een offerte van [onderneming 2] voor werkzaamheden te verrichten aan de sloep, waaruit het merk sloep volgt (
feit 2). [4]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 23 september 2020 te Utrecht tezamen en in vereniging met een andereen aanhanger (merk Kalf N/A, kenteken [kenteken] ) die geheel aan [onderneming 1] B.V. toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2 primair
op 23 september 2020 te Maarssen tezamen en in vereniging met een ander een sloep (merk Refit VonDur 620) die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair en feit 2 primair: telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 150 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de algemene voorwaarde.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een ondergeschikte rol heeft gespeeld in het feitencomplex ten opzichte van zijn medeverdachte en verzoekt de rechtbank hier rekening mee te houden in de strafoplegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met een ander een sloep en een trailer gestolen. Beide goederen hebben verdachte en zijn medeverdachte onder zich gekregen door een huurovereenkomst te sluiten, terwijl de intentie van meet af aan was om de sloep met de trailer te vervoeren naar een opslagplaats en te verkopen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendom van [onderneming 1] B.V. en [slachtoffer] . Zij hebben hierdoor financiële schade opgelopen. Voor [slachtoffer] geldt bovendien dat de sloep voor haar een emotionele waarde had, vanwege de herinneringen die voor haar aan de sloep zijn verbonden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hiermee geen rekening gehouden, maar hebben alleen aan hun eigen financiële belangen gedacht. Anders dan de verdediging heeft bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte milder te straffen omdat hij een beperkte rol zou hebben gehad in het geheel. Hoewel het erop lijkt dat medeverdachte de initiatiefnemer voor het plan is geweest en met name zeggenschap heeft gehad over de verkoop van de boot, was de rol van verdachte in de feitelijke uitvoering net zo groot als die van medeverdachte.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (
strafblad) betreffende verdachte van 8 augustus 2023. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 8 mei 2023, waarin een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd. In verband met een eerdere veroordeling is verdachte op dit moment verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht, verblijf binnen een instelling voor begeleid wonen, middelencontrole en het volgen van ambulante behandeling. De reclassering rapporteert dat deze interventies en het reclasseringstoezicht binnen het forensische kader op dit moment voldoende zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verteld dat hij zijn negatieve netwerk achter zich heeft kunnen laten, dat hij een baan heeft en nu nog onder begeleiding woont maar wil doorstromen naar een zelfstandige woning.
Straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een diefstal van vervoersmiddelen zoals een motorfiets of een auto uit van een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij dit oriëntatiepunt.
Daarnaast neemt de rechtbank bij de straftoemeting de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in aanmerking. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In deze zaak gaat de rechtbank ervan uit dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 16 februari 2021. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 29 september 2023 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim 7 maanden overschrijdt. Niet is vastgesteld dat dit aan verdachte is te wijten, terwijl hij de negatieve consequenties ervan wel heeft moeten ondervinden. De rechtbank zal hiermee in strafverminderende zin rekening houden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur die de rechtbank wilde opleggen te matigen tot 100 uur met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en ziet geen meerwaarde in het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 25.614,07. Dit bedrag bestaat uit € 25.114,07 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. [slachtoffer] heeft de materiële schade uitgesplitst in de volgende kostenposten:
Waarde sloep € 13.750,00
Stallingskosten € 405,35
Taxatiekosten € 302,25
Gederfde huurinkomsten (3 jaar à € 3.282,16) € 9.846,47
Medische kosten psycholoog
€ 810,00
Totaal € 25.114,07
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de restwaarde van de sloep
(€ 13.750,00), de stallings- (€ 405,35) en taxatiekosten (€ 302,25) en de gederfde huurinkomsten voor één jaar (€ 3.282,16) voor vergoeding in aanmerking komen zoals gevorderd, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de benadeelde partij voor de overige gederfde inkomsten, de medische kosten en de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gevorderde schade niet in rechtstreeks verband staat tot het vermogensdelict dan wel dat het begroten van de schade een te grote belasting van het strafproces inhoudt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Waarde sloep
De waarde van de sloep is schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door de diefstal en komt om die reden voor vergoeding in aanmerking. Over de omvang van de waarde bestaat discussie. De taxateur heeft gerapporteerd dat de sloep voor de diefstal een waarde had van € 15.000. De verdediging heeft betwist dat dit een correcte schatting is. Uit het taxatierapport blijkt dat deze is gebaseerd op foto’s van de sloep van ongeveer een half jaar voor de diefstal, zodat niet is uit te sluiten dat de sloep in de tussenliggende periode beschadigingen heeft opgelopen die op de waarde drukten. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij de sloep voor € 12.500 heeft gekocht. De advocaat heeft toegelicht dat [slachtoffer] de sloep heeft opgeknapt en voorzien van een nieuwe motor waardoor de waarde is gestegen. Deze stelling heeft [slachtoffer] niet met stukken onderbouwd.
De rechtbank zal voor de begroting van de waarde van de sloep aansluiten bij het aankoopbedrag van € 12.500 minus het bedrag van € 1.250 dat [slachtoffer] blijkens haar onderbouwing als restwaarde voor de sloep heeft ontvangen. Dit betekent dat de rechtbank de waarde van de sloep schattenderwijs zal begroten op een bedrag van € 11.250 en dit bedrag zal toewijzen. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Stallingskosten
[slachtoffer] heeft na het terugvinden van de sloep stallingskosten moeten maken. Er bestaat voldoende verband tussen de diefstal en deze kosten om te kunnen aannemen dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden [slachtoffer] heeft dit onderbouwd met facturen. Het bedrag van € 405,35 zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Taxatiekosten
[slachtoffer] heeft na het terugvinden van de sloep deze laten taxeren. Er bestaat voldoende verband tussen de diefstal en deze kosten om te kunnen aannemen dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Het bedrag van € 302,25 zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Gederfde inkomsten
[slachtoffer] heeft de omvang van de gederfde inkomsten onderbouwd met een overzicht van de huurinkomsten in de jaren voorafgaand aan de diefstal. Op basis hiervan heeft zij berekend dat zij op jaarbasis gemiddeld € 3.282,16 aan huurinkomsten verdiende en gevorderd om dit bedrag voor drie jaar toe te wijzen. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de hoogte gederfde huurinkomsten van veel verschillende factoren afhankelijk is en dat deze zich niet eenvoudig laten schatten. Beoordeling van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Medische kosten psycholoog en immateriële schade
[slachtoffer] heeft € 810,00 aan kosten voor de psycholoog gevorderd en € 500,00 aan immateriële schade. Hoewel [slachtoffer] de kosten voor de psycholoog als materiële schade heeft opgevoerd, hangen deze samen met de gestelde psychische klachten waarop [slachtoffer] ook de immateriële schade baseert. Vergoeding van dit soort schade kan worden toegewezen wanneer een betrokkene in zijn persoon is aangetast ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, lid 1, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek, onder meer door geestelijk letsel. Of hiervan sprake is moet de rechtbank beoordelen aan de hand van objectieve criteria. De benadeelde zal hiertoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan.
In deze zaak is de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank hierin niet geslaagd. Hoezeer het ook invoelbaar is dat de diefstal van de sloep voor [slachtoffer] (mede) een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer vormt en voor gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd, is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in deze delen van de vordering en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
De schade voor zover die betrekking heeft op de waarde van de sloep, de stallings- en taxatiekosten ter hoogte van in totaal € 11.957,60 (€ 11.250,00 + € 405,35 + € 302,25) komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.957,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 94 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 311 Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;

Benadeelde partij

  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 11.957,60;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 september 2023.
Mr. Van Woudenberg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 23 september 2020 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aanhanger (merk Kalf N/A, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming 1] B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2020 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een aanhanger (merk Kalf N/A, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [onderneming 1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op of omstreeks 23 september 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een sloep (merk Refit VonDur 620), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een sloep (merk Refit VonDur 620), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten huurder(s), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2020, genummerd PL0900-2021050793, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 328.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [A] , p. 23 en 26 (Bijlage 1).
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 39-40.
4.Een schriftelijk bescheid, p. 326.