ECLI:NL:RBMNE:2023:5673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
007236-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing verzoek tot matiging van schadevergoedingsmaatregel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot matiging van een schadevergoedingsmaatregel die eerder was opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De veroordeelde, geboren in 1971, had een schadevergoeding van € 1.015.902,97 aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] B.V., opgelegd gekregen. De veroordeelde verzocht de rechtbank om het bedrag te matigen naar € 60.000, omdat hij stelde dat het openstaande bedrag inmiddels was opgelopen tot ruim € 1.400.000,00 en hij niet in staat was dit bedrag in zijn leven af te betalen.

De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 augustus 2023, maar de veroordeelde en zijn advocaat, mr. G.J. Boven, waren niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet onder de juiste rechtsgang viel, aangezien de artikelen 6:6:25 en 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet van toepassing zijn op een schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de beslissing over de toepassing van gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel niet door de rechtbank, maar door het openbaar ministerie moet worden genomen.

De rechtbank heeft daarom de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Raadkamernummer: 007236-23
Datum: 29 augustus 2023
Beslissing van de meervoudige strafkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aan veroordeelde bij arrest van 28 november 2018 een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Veroordeelde moet aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] B.V., een bedrag van € 1.015.902,97 betalen als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 24 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. De rechtbank heeft het verzoek op 15 augustus 2023 op de openbare terechtzitting behandeld. De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Ook zijn advocaat, mr. Boven, is niet verschenen op de zitting. De griffier heeft tijdens de zitting telefonisch contact opgenomen met mr. Boven. Mr. Boven gaf aan - in verband met een afspraak elders - niet in staat te zijn naar de zitting te komen en dat hij ervan uitging dat de zaak zou worden aangehouden, conform zijn verzoek per e-mail daartoe van 11:26 uur eerder die dag. De griffier heeft mr. Boven daarop laten weten dat zij hem kort na ontvangst van zijn e-mail (om 11:55 uur) eveneens per e-mail had bericht dat de rechtbank het aanhoudingsverzoek zou afwijzen. Aan mr. Boven is nog de mogelijkheid geboden de zitting telefonisch bij te wonen teneinde de standpunten van veroordeelde toe te lichten. Mr. Boven gaf aan van die mogelijkheid geen gebruik te willen maken.

Inhoud verzoekschrift

Het verzoek strekt tot matiging van de aan veroordeelde opgelegde schadevergoeding. Volgens veroordeelde is het openstaande bedrag inmiddels opgelopen tot ruim € 1.400.000,00 en is hij niet in staat dat bedrag in de rest van zijn leven af te betalen. Veroordeelde verzoekt daarom het bedrag te matigen naar rato van zijn draagkracht tot een bedrag van € 60.000 en voorts te bepalen dat de duur van de eventuele gijzeling met toepassing van artikel 6.6.25 Sv ten hoogste kan worden gesteld op 30 dagen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van veroordeelde moet worden afgewezen. Het verzoekschrift betreft een verminderingsverzoek op basis van artikel 6:6:26 Sv. Aan veroordeelde is echter een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en geen ontnemingsmaatregel. Een verminderingsverzoek bij een schadevergoedingsmaatregel is niet mogelijk.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter die een betalingsverplichting heeft opgelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden of bevelen dat een reeds betaald of verhaald bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven of aan een derde wordt uitgekeerd. Ook artikel 6:6:25 Sv waarop veroordeelde een beroep doet, heeft betrekking op een ontnemingsmaatregel en op een in een strafbeschikking opgelegde boete. Uit de stukken is gebleken dat aan veroordeelde geen boete of ontnemingsmaatregel, maar een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het matigingsverzoek van veroordeelde valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 6.6.26 Sv, noch onder dat van artikel 6.6.25 Sv, maar onder artikel 6.4.20 Sv, volgens welk artikel niet de rechtbank maar het openbaar ministerie beslist over toepassing van het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt bij een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat ten aanzien van het verzoek niet de juiste rechtsgang is bewandeld. Verzoeker dient daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart veroordeelde
niet-ontvankelijkin zijn verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. I.G.C. Bij de Vaate en mr. J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2023.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.