Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[veroordeelde] ,
Feiten
Procedure
Inhoud verzoekschrift
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beoordeling
Beslissing
niet-ontvankelijkin zijn verzoekschrift.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot matiging van een schadevergoedingsmaatregel die eerder was opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De veroordeelde, geboren in 1971, had een schadevergoeding van € 1.015.902,97 aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] B.V., opgelegd gekregen. De veroordeelde verzocht de rechtbank om het bedrag te matigen naar € 60.000, omdat hij stelde dat het openstaande bedrag inmiddels was opgelopen tot ruim € 1.400.000,00 en hij niet in staat was dit bedrag in zijn leven af te betalen.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 augustus 2023, maar de veroordeelde en zijn advocaat, mr. G.J. Boven, waren niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet onder de juiste rechtsgang viel, aangezien de artikelen 6:6:25 en 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet van toepassing zijn op een schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de beslissing over de toepassing van gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel niet door de rechtbank, maar door het openbaar ministerie moet worden genomen.
De rechtbank heeft daarom de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.