ECLI:NL:RBMNE:2023:5633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/5001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in een bijstandszaak wegens ontbreken spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Het primaire besluit van 11 oktober 2023, waarbij de aanvraag werd afgewezen, leidde tot het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De verzoeker, die bij zijn ouders woont, stelde dat hij geen inkomen meer heeft en dat hij schulden heeft, waardoor hij een spoedeisend belang zou hebben. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een acute financiële noodsituatie of een onomkeerbare situatie, zoals faillissement of uithuiszetting. De voorzieningenrechter concludeerde dat de financiële positie van de verzoeker niet dusdanig was dat er sprake was van spoedeisend belang. Daarnaast werd vastgesteld dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig was, wat betekent dat er geen ernstige twijfels waren over de rechtmatigheid van het besluit zonder diepgaand onderzoek. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(gemachtigde: P. Teunissen).

Procesverloop

Met het besluit van 11 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker woont in bij zijn ouders en heeft eerder een bijstandsuitkering ontvangen naar de kostendelersnorm. Op enig moment heeft verweerder een heronderzoek uitgevoerd en zijn bankafschriften opgevraagd. Hieruit zijn volgens verweerder niet gemelde geldstortingen naar voren gekomen van onduidelijke herkomst. Het gaat om dusdanige bedragen dat verweerder met het besluit van 22 juni 2023 het recht op bijstand heeft ingetrokken met ingang van 1 december 2021 tot en met 21 juni 2023 en de ten onrechte verstrekte bijstand heeft teruggevorderd. Verzoeker heeft vervolgens op twee afzonderlijke momenten opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvragen heeft verweerder afgewezen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt.
5. Verzoeker heeft in de kern aangevoerd dat hij zich niet met de inhoud van het primaire besluit kan verenigen, omdat hij niet wist dat bijschrijvingen van zijn ouders niet mochten. De gelden waren bovendien niet voor verzoeker zelf bedoeld, maar voor het afbetalen van een lening die zijn ouders hadden afgesloten. Verder zijn de omstandigheden inmiddels gewijzigd, waardoor het recht op bijstand wel (weer) kan worden vastgesteld. Verzoeker heeft na 18 juli 2023 geen bedragen meer van derden ontvangen. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat hij geen inkomen meer heeft, maar wel schulden. Hij kan belangrijke kosten zoals de zorgpremie niet meer betalen.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, uithuiszetting en/of afsluiting van energie, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang en overweegt daartoe als volgt. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij een bedrag van € 250,- per maand aan zijn ouders moet betalen voor het inwonen, maar hiermee is niet gebleken van reguliere huurlasten. Ook is niet gesteld of gebleken dat bij het niet betalen van dit bedrag aan zijn ouders de huurovereenkomst van zijn ouders op korte termijn wordt ontbonden en uithuiszetting dreigt. Hoewel verzoeker een stuk van Eneco heeft bijgevoegd ter onderbouwing van een schuld van zijn vader, blijkt niet van een dreigende afsluiting van energie. Verder heeft verzoeker een achterstand bij de zorgverzekeraar, maar deze is vrij recent (het gaat om twee betalingsherinneringen die betrekking hebben op rekeningen van 19 juni 2023 en 27 juli 2023). Het blijkt niet dat verzoekers (basis)zorgverzekering op korte termijn dreigt te worden beëindigd en verzoeker de noodzakelijke medische zorg niet meer kan krijgen. Tot slot heeft verzoeker op het overgelegde bankafschrift weliswaar een laag eindsaldo (€ 1,09 op 18 oktober 2023), maar er was op dat moment nog geen roodstand. Al met al concludeert de voorzieningenrechter dat de financiële positie van verzoeker verre van rooskleurig is, maar dat deze op dit moment niet dusdanig is dat sprake is van een acute financiële noodsituatie of dat een onomkeerbare situatie dreigt.
Evident onrechtmatig besluit
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat zonder nader onderzoek naar de relevante feiten niet nu al ernstig kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Er kan dus niet van de evidente onrechtmatigheid van dit besluit uitgegaan worden.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.