ECLI:NL:RBMNE:2023:5629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/462 en UTR 23/481
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewetuitkering en beëindiging van uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaken UTR 23/462 en UTR 23/481, waarin eiser in beroep ging tegen de weigering van het Uwv om hem een Ziektewetuitkering toe te kennen per 30 mei 2022. Eiser had zich ziekgemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser niet arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op een Ziektewetuitkering. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld en vastgesteld dat eiser op de datum van zijn ziekmelding in staat was om de bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat eiser geen recht had op een Ziektewetuitkering en dat de beëindiging van de uitkering per 1 november 2022 gerechtvaardigd was. Eiser kreeg echter een proceskostenvergoeding toegewezen vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit van het Uwv. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van het Uwv om de Ziektewetuitkering te weigeren en te beëindigen, in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/462 en UTR 23/481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om eiser per 30 mei 2022 een Ziektewetuitkering toe te kennen, en daarmee of het Uwv de betaling van de Ziektewetuitkering terecht op 1 november 2022 heeft beëindigd. Volgens eiser was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten.
Het verloop van de bezwaar- en beroepsprocedure
2. Eiser heeft zich op 30 mei 2022 bij het Uwv ziekgemeld, vanuit de situatie dat hij een uitkering kreeg op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met het besluit van 30 augustus 2022 is aan eiser medegedeeld dat zijn WW-uitkering per 29 augustus 2022 eindigt en hij een Ziektewetuitkering krijgt.
In de zaak UTR 23/462
3. Met het besluit van 17 oktober 2022 (het primaire besluit I) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij bij zijn ziekmelding op 30 mei 2022 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Ziektewet en daarom geen recht heeft op een Ziektewetuitkering.
4. Met een beslissing op bezwaar van 15 december 2022 (het bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dit besluit gebleven.
In de zaak UTR 23/481
5. Met het besluit van 31 oktober 2022 (het primaire besluit II) heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van eiser per 1 november 2022 beëindigd.
6. Met een beslissing op bezwaar van 15 december 2022 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit II) is het Uwv bij dit besluit gebleven.
In beide zaken
7. Het Uwv heeft op de beroepen tegen de beslissingen op bezwaar van 15 december 2022 gereageerd met een verweerschrift, een aanvullend verweerschrift en een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2023.
7.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 juni 2022 op zitting behandeld. De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen gevoegd. [1] Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
8. Eiser was voor het laatst werkzaam als administratief medewerker voor gemiddeld 39,77 uur per week. Na het einde van zijn dienstverband ontving eiser vanaf 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich vanwege psychische en lichamelijke klachten vervolgens op 7 januari 2020 ziekgemeld bij het Uwv. Eiser heeft met ingang van die dag een Ziektewetuitkering ontvangen. In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2021 de Ziektewetuitkering van eiser per 20 augustus 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als administratief medewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies (de functies operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130)).
8.1.
Eiser ontving vanaf 20 augustus 2021 weer een WW-uitkering. Eiser heeft zich op 30 september 2021 opnieuw ziekgemeld bij het Uwv, maar dat heeft niet geleid tot een toekenning van een Ziektewetuitkering. Vervolgens heeft eiser zich op 30 mei 2022 ziekgemeld bij het Uwv. Over de beslissing tot weigering van een Ziektewetuitkering na deze ziekmelding gaat het beroep van eiser. In verband met de ziekmelding heeft eiser op 15 september 2022 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft geconcludeerd dat eiser per 30 mei 2022 geschikt is voor (een van) de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van archiefmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2022 geweigerd eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
8.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de conclusie van de arts dat eiser op 30 mei 2022 in staat is om ten minste één van de geduide functies (archiefmedewerker) te kunnen verrichten. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Beoordelingskader
9. Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022 [2]
wordt onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan de laatstelijk
voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In een geval als dit, waarin in het kader van
een EZWb is vastgesteld dat de betrokkene niet geschikt is voor de laatstelijk feitelijk
verrichte arbeid en daarna niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf de arbeid die is
geconcretiseerd bij de EZWb. Een ZW-uitkering kan worden geweigerd als:
  • van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt zijn gebleven, én
  • op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – nog steeds sprake is van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd.
Stelt de verzekeringsarts naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding vast dat de medische beperkingen van een betrokkene ten opzichte van de EZWb niet zijn toegenomen, dan is daarmee gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor betrokkene geschikt zijn. Eiser is dan geschikt voor ‘zijn arbeid’. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Stelt de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vast dat de medische beperkingen van eiser ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies. De beoordeling van de geschiktheid voor de oorspronkelijke functies kan in eerste instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid voor die functies. Indien en voor zover de door een betrokkene aangevoerde bezwaar- of beroepsgronden daartoe aanleiding geven zal het Uwv in een voorkomend geval ook moeten beoordelen en motiveren dat de functies op de datum in geding ook in arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor de betrokkene. Het gaat er dan om of betrokkene op de datum in geding voldoet aan de opleidings- of ervaringseisen van de functie zoals die ten tijde van de EZWb in het CBBS waren opgenomen.
Zaak 23/462
De beoordeling door de rechtbank
10. Eiser stelt dat de beoordeling van de verzekeringsarts over de geschiktheid van de functies door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op het nieuwe beoordelingskader van de CRvB niet beperkt kon blijven tot één van de geduide functies. Daarom bevat de beslissing op bezwaar een gebrek. Pas in beroep is dit gebrek hersteld met een aanvulling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. De rechtbank is dit met eiser eens. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat eiser toen hij zich opnieuw ziekmeldde op 30 mei 2022 toegenomen medische beperkingen had. De artsen van het Uwv nemen op dat moment aan dat eiser aanvullend beperkt is voor item 2.12.2 (contact met patiënten en hulpbehoevenden) in de FML. Gelet op het gewijzigde toetsingskader kan een weigering of een beëindiging van ziekengeld niet meer worden gebaseerd op één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies en ligt het op de weg van de (verzekerings-)arts om te beoordelen of ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen nog steeds geschikt zijn. Dat is in dit geval niet (kenbaar) gebeurd in de bezwaarfase. In beroep, in de rapportage van 27 maart 2023, licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat de aanvullende beperking niet zorgt voor een overschrijding van de belastbaarheid in de drie bij de EZWB geselecteerde functies, omdat in de functies geen begeleiding van patiënten/hulpbehoeven voorkomt. Het bestreden besluit is, met deze aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de geschiktheid van alle drie de geduide functies dus pas in beroep voorzien van een toereikende onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat de eiser hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit bespreekt de rechtbank hierna, aan de hand van de andere beroepsgronden van eiser over de medische grondslag van het bestreden besluit.
12. Eiser stelt dat zijn belastbaarheid onjuist is vastgesteld, omdat sprake is van verdergaande toegenomen beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De informatie van de curatieve sector, het zoeken naar en starten van behandeling bij de psycholoog en de medicatieverhoging bieden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van een geobjectiveerde toename van de psychische klachten en beperkingen ten opzichte van de EZWb. Eiser stelt dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv een depressieve episode wordt gediagnosticeerd, terwijl de arts ten tijde van de EZWb een aanpassingsstoornis diagnosticeerde en het verschil daartussen niet is geduid. Volgens eiser gelden in het algemeen verdergaande beperkingen uit een psychische stoornis dan uit een aanpassingsstoornis. Daarnaast negeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser de verhoogde dosering van de medicatie en overweegt dat de dosering niet is verhoogd, terwijl dit de brief van Indigo van 13 oktober 2022 tegenspreekt. Met de behandeling bij Indigo wordt verder duidelijk dat bij hem sprake is van een ernstige psychische stoornis. Volgens eiser is in ieder geval een urenbeperking (van minder dan 8 uur per dag) en regelmatige werktijden aangewezen vanwege de depressieve klachten vanuit preventief en energetisch oogpunt, maar ook omdat eiser verminderd beschikbaar is vanwege de medische behandelingen. In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van verdergaande belastbaarheid, een belastbaarheidsonderzoek van arts [A] en psycholoog [B] van 9 januari 2023 en 23 januari 2023 overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat eiser niet belastbaar is te achten.
13. De rechtbank ziet geen reden om te veronderstellen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en zij kan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens van eiser bestudeerd, was aanwezig bij de hoorzitting, heeft toen medisch onderzoek verricht, en heeft bij de heroverweging de in bezwaar verkregen medische informatie uit de behandelende sector betrokken, waaronder de brief van de psycholoog van Indigo van 13 oktober 2022 waarin de verhoging van het medicijn Citalopram (van 20 mg) naar 30 mg wordt genoemd. De rechtbank ziet met eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 13 december 2022 heeft opgenomen dat de dosering van de medicatie ongewijzigd blijft, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding om aan te nemen dat de verhoging van deze medicatie bij de heroverweging niet is onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaart in het rapport van 27 maart 2023 dat de verhoging van de dosering medicatie onder de aandacht is geweest bij heroverweging. Dat kan de rechtbank volgen, ook omdat het rapport van 13 december 2022 daarop wijst. De overweging wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 december 2022 namelijk gemaakt in de context van de somatische problematiek van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft: “Evenmin zijn wijzigingen te noemen betreffende aard en ernst van de somatische problematiek. De klachten hebben een persisterend karakter, behandeling vindt niet plaats, dosering van medicatie blijft ongewijzigd.” In de heroverweging daarvóór in de context van de psychische klachten van eiser licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist toe dat de poging van de huisarts om de persisterende klachten (de rechtbank leest de persisterende psychische klachten) van eiser te reduceren met een hogere dosering van medicatie niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Ook in de heroverweging in het rapport wordt de door eiser gebruikte medicatie opgesomd, waarbij (alleen) staat vermeld dat de Citalopram rond juni 2021 is verhoogd naar 20 mg, en op 23 augustus 2022 is verhoogd naar 30 mg.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 december 2022 toegelicht dat het aannemelijk is dat eiser in deze periode (de rechtbank leest rond 30 mei 2022) intensievere klachten ervaart na het overlijden van zijn moeder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet echter geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid wezenlijk is veranderd ten opzichte van de belastbaarheid zoals ingeschat ten tijde van de EZWb. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd in het rapport. Hij motiveert dat de klachten en belemmeringen overeenkomen met de eerder door verzekeringsartsen gerapporteerde klachten en belemmeringen en de aard en ernst van de aandoening niet is gewijzigd. Met de in beroep overgelegde informatie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan die conclusie te twijfelen. Eiser heeft ook niet gewezen op informatie in de eerder overgelegde stukken waaruit twijfel zou kunnen blijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat eiser spreekt over traumata en een ernstige depressie, terwijl de huisarts in 2022 een depressieve stoornis vermoedt en de psycholoog van Indigo de diagnose persisterende depressieve stoornis (dysthymie) stelt. De rechtbank begrijpt dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie geen aanknopingspunt biedt om op de datum in geding traumata en een ernstige depressie vast te stellen. Dat ten tijde van de EZWb door een arts van het Uwv werd gesproken over een aanpassingsstoornis biedt geen aanknopingspunt voor de rechtbank om aan te nemen dat sprake is van verdergaande toegenomen beperkingen, omdat het bij het vaststellen van de belastbaarheid gaat om de beperkingen die eiser had en niet om een diagnose. In het in beroep overgelegde arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek van 9 januari 2023 en 23 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor een wijziging van zijn standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover overwogen dat het onderzoek in opdracht van de gemeente Utrecht in het kader van re-integratie is uitgevoerd en de conclusie van arts [A] over de volledige arbeidsongeschiktheid wettelijk gezien niet toepasbaar is bij het uitvoeren van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek van de Wet WIA (en de rechtbank begrijpt daarmee ook de ZW). Daar komt verder bij dat de aangenomen beperkingen niet conform het CBBS-systeem zijn aangeven en de bevindingen van de psycholoog geen nieuwe medische informatie bevatten. Dat kan de rechtbank volgen. Bovendien, als de bevindingen in het onderzoek al enige indicatie over de belastbaarheid in de zin van de Ziektewet kunnen geven, dan maakt dat volgens de rechtbank niet dat daarmee ook een indicatie bestaat voor verdergaande toegenomen beperkingen op de datum in geding. De onderzoeken van de arts en psycholoog dateren van 23 januari 2023 en 9 januari 2023, en daarmee zijn de bevindingen ruim 7 maanden na de datum in geding vastgesteld. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er per 30 mei 2022 geen sprake is van verdergaande toegenomen beperkingen (anders dan item 2.12.2 in de FML) ten opzichte van de EZWB, ziet de rechtbank evenmin een grond voor het aannemen van een urenbeperking.
15. De conclusie is dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser op 30 mei 2022 de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies kan uitoefenen en daarom geen recht heeft op een Ziektewetuitkering.
Zaak UTR 23/481
De beoordeling door de rechtbank
16. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit II, op dezelfde gronden als in de zaak UTR 23/462. Omdat de rechtbank in zaak UTR 23/462 tot de conclusie komt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht had op een Ziektewetuitkering, is zij ook van oordeel dat het Uwv terecht heeft beslist dat de Ziektewetuitkering van eiser per 1 november 2022 wordt beëindigd.

Conclusie en gevolgen

17. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser vanaf 30 mei 2022 geen recht heeft op een Ziektewetuitkering en deze uitkering terecht per 1 november 2022 is beëindigd. Eiser krijgt vanwege het (gepasseerde) motiveringsgebrek in het bestreden besluit I wel een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Het Uwv moet daarnaast in beide zaken het griffierecht aan eiser vergoeden. Er is namelijk sprake van een motiveringsgebrek in de zaak UTR 23/462 en de zaak UTR 23/481 hangt daarmee zodanig samen (het ziet eigenlijk op hetzelfde geschil), dat de rechtbank vindt dat eiser niet in deze zaak wel het griffierecht voor zijn rekening moet nemen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
In zaak UTR 23/462
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
In zaak UTR 23/481
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).