01.12.23uur: ik zag dat de man om 01:12:23 uur opstond. Ik zag een rode substantie op de nek en de rug van de jas.
4) Uit de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 13 oktober 2023 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
[slachtoffer] was op 9 juli 2022 bij mij in mijn woning in [woonplaats] . We kregen ruzie. Hij ging naar buiten via de achterdeur. Ik heb de poort dicht gedaan. Ik ben via de voordeur naar buiten gegaan. Hij stond op straat te schreeuwen. Ik heb geprobeerd hem te bedaren tussen geparkeerde auto’s. Ik had het mes achter me. Ik heb [slachtoffer] éénmaal in zijn linkerwang gesneden met het mes.
Bewijsoverwegingen feit 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling)
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat 1) verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] in de nacht van 9 juli 2022 zich samen op straat bij de woning van verdachte in [woonplaats] bevonden, 2) er op enig moment een conflict is ontstaan tussen [slachtoffer] en verdachte, 3) verdachte [slachtoffer] op straat met een mes in zijn linkerwang heeft gesneden en 4) [slachtoffer] in diezelfde nacht door de politie op straat in Almere is aangetroffen, waarbij hij een snee in zijn linkerwang en twee steekwonden in zijn nek had.
Oorzaak steekwonden in de nek
Nu verdachte ontkent de twee steekwonden in de nek van [slachtoffer] te hebben toegebracht, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte dit eveneens heeft gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van de politie, waarin de camerabeelden zijn omschreven waarop [slachtoffer] in de bus te zien is, blijkt dat hij in de nacht van 9 juli 2022 kort na het incident bij de woning van verdachte bij station [naam] in de bus is gestapt. Op dat moment was bij [slachtoffer] , naast een roodachtige substantie op de linkerwang, reeds een roodachtige substantie in zijn nek zichtbaar. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte kort na het incident bij de woning van verdachte, waarbij [slachtoffer] door verdachte met een mes in zijn wang is gesneden, reeds verwondingen had aan zijn nek. De rechtbank vindt het dan ook niet aannemelijk dat [slachtoffer] tussen het moment waarop hij bij de woning van verdachte is vertrokken en het moment dat hij in de bus is gestapt nogmaals betrokken is geweest bij een steekincident. Ook anderszins biedt het procesdossier daarvoor geen aanknopingspunten. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat verdachte eveneens degene is geweest die met een mes in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken.
Bewezenverklaring subsidiair (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte het slachtoffer met een mes in de (linker)wang heeft gesneden en in de nek heeft gestoken, met een snijverwondingen van circa 10 centimeter breed en twee steekwonden van circa 5 centimeter breed tot gevolg. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de nek zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn en dat het snijden en steken met een mes in het lichaam tot ernstig letsel kan leiden. Door het toegepaste geweld was er een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien is het snijden en steken met een mes in de wang en de nek van [slachtoffer] naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven.
Bewijsmiddelenfeiten 2 tot en met 4 primair
1. [aangever] heeft op 2 januari 2022 aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval. Uit het
proces-verbaal aangiftevolgt dat aangever onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Plaats delict: A10 Amsterdam
Op 1 januari 2022 omstreeks 23:28 uur reed ik in mijn auto met kenteken [kenteken] over de rijksweg A10. Ter hoogte van de Jan van Galenstraat reed ik op de meest linkerrijstrook. Aldaar zagen wij een rode Citroen Saxo vanaf rechts in onze richting verplaatsten. Ik reed helemaal links en kon niet verder naar links uitwijken en/of nog remmen om een aanrijding te voorkomen.
Wij zagen dat het voertuig met zijn linkerzijkant tegen onze rechterzijde aan reed. Wij zagen dat de bestuurder van die Citroen Saxo met haar hoofd tegen de zijruit aan lag. De bestuurder, welke alleen in het voertuig zat, lag met haar hoofd schuin op haar linkerschouder tegen de zijruit van het bestuurdersportier aan. Ik heb nog meerdere malen getoeterd, maar daar reageerde diegene niet op. Mijn vriend [A] is met de flitser/licht van zijn telefoon gaan schijnen in de richting van de bestuurder van de Citroen Saxo en ik bleef met mijn claxon toeteren. Opeens zagen wij haar wakker schrikken, wij zagen dat haar hoofd omhoogging en ze keek ons heel erg verschrikt, recht in onze ogen aan. Wij zagen dat zij hierop haar middelvinger naar ons op stak. Terwijl wij achter het voertuig reden zagen wij dat het een Citroen Saxo betrof met kenteken [kenteken] . Wij zagen dat de rode Citroen Saxo slingerde van links naar rechts over alle drie de aanwezige rijstroken. Hierop hebben wij het alarmnummer 112 gebeld. Wij zijn achter het voertuig aan blijven rijden en hebben telefonisch aan een medewerker van de politie onze positie doorgegeven. Wij zagen dat het voertuig continu bleef slingeren over de drie aanwezige rijstroken van links naar rechts en bij de splitsing van snelwegen bleef ze slingeren. Op het allerlaatste moment zagen wij dat ze de verbindingsbocht nam richting de rijksweg A10 Zuid. In deze bocht zagen wij dat ze ontzettend slingerde van links naar rechts en wij zagen dat ze ook over de vluchtstrook reed en aldaar bijna de geleiderail raakte. Wij zagen dat de rijksweg A10 Zuid heel breed was, minimaal 5 rijstroken. Wij zagen dat de rode Citroen Saxo over meerdere rijstroken van links naar rechts slingerde en ik ben achter haar blijven rijden met mijn alarmverlichting aan om achteropkomend verkeer te waarschuwen, om een eventuele aanrijding te voorkomen met een ander voertuig. Wij zagen op de rijksweg A10 Oost dat de Citroen Saxo over de gehele rijbaan van links naar rechts reed en hierbij alle rijstroken gebruikte. Op de rijksweg Al zagen wij dat de Citroen Saxo de geleiderail aan de rechterzijde raakte en hierbij een wieldop van het voertuig vloog. Op de rijksweg Al nabij Diemen zagen wij een politieauto voor het voertuig komen te rijden en gaf de Citroen Saxo een volgteken. Wij zagen dat de Citroen Saxo op haar rem trapte en stil ging staan midden op de rijbaan van de snelweg. Wij zagen dat de Citroen Saxo gewoon stil bleef staan, waarop wij zagen dat de Citroen Saxo om de politieauto heen reed en gewoon haar weg vervolgde op de rijksweg A1. Ik zag dat de politieauto met blauwe zwaailichten en sirenes bij de rode Citroen Saxo bleef rijden. Hierop zijn wij achter hen aangereden totdat ze het voertuig uiteindelijk tot stilstand hadden gekregen in Almere. Hier ben ik ook gestopt en uitgestapt en zag ik de schade aan mij rechterzijkant van het voertuig. Ik heb mij kenbaar gemaakt bij de aanwezige politie en dat ik schade heb door een aanrijding op de rijksweg A10 door dit voertuig en dat zij niet stopte.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig: Personenauto
Merk/type: Audi Sq5.
2) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 2 januari 2022 volgt dat de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, hebben verklaard:
Op 1 januari 2022 omstreeks 23:30 uur kregen wij de melding te gaan naar de Rijksweg A10 in Amsterdam alwaar een automobiliste meerdere rijstroken nodig had en volgens de getuige meermalen in slaap was gevallen. De automobiliste zou rijden in een roodkleurige personenauto van het merk Citroën, type Saxo, en voorzien van het kenteken [kenteken] . Omstreeks 23:40 uur zagen wij dat de melder achter het betrokken voertuig reed. Wij zagen dat de bestuurster van het betrokken voertuig van rijstrook 2 via rijstrook 3 en 4 naar de vluchtstrook slingerde en ongeveer 50 kilometer per uur reed. Op deze locatie is de maximumsnelheid 100 kilometer per uur.
Wij zagen dat er diverse andere voertuigen reden en dat zij uit moesten wijken vanwege het grote snelheidsverschil tussen het betrokken voertuig en het overige verkeer. Om de bestuurster een volgteken te kunnen geven hebben we het voertuig vervolgens ingehaald en via het tekstbord aan de achterzijde van ons voertuig een volgteken gegeven middels de rood verlichte letters POLITIE VOLGEN. Wij zagen dat de bestuurster zeer fors afremde en haar voertuig nagenoeg tot stilstand bracht. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 6] , de blauwe attentieverlichting ingeschakeld. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb na enkele ogenblikken besloten om achteruit te rijden en zo het stilstaande voertuig van de verdachte te beschermen tegen achteropkomend verkeer. Op het moment dat ik achteruit reed zag ik dat de verdachte weer optrok en verder reed over de Rijksweg A1. Wij zijn vervolgens achter de verdachte aangereden en hebben de verdachte middels het in spiegelschrift en met rode brandende letters tekstbord STOP POLITIE een stopteken gegeven. De verdachte reageerde hier niet op en bleef ongeveer 50 kilometer per uur rijden. Hierbij slingerde zij van rijstrook 1 naar rijstrook 5 en vice versa. Om het overige verkeer te attenderen op deze gevaarlijke situatie hebben wij het verkeer achter ons middels de tekst op het tekstbord niet inhalen gewaarschuwd. Op de rijksweg A6 reed de verdachte nog steeds slingerend vanaf rijstrook 1 naar rijstrook 4. Na enkele kilometers zagen wij dat de verdachte voorsorteerde om de paralelrijbaan op te rijden. Hierbij haalde zij een op rijstrook 3 rijdende personenauto via rijstrook 4 in en slingerde hierbij dermate dat er bijna een aanrijding ontstond tussen beide voertuigen. Vervolgens vervolgde de verdachte haar weg richting de Hogering te Almere. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , probeerde om de verdachte links in te halen. Op het moment dat de voorzijde van ons dienstvoertuig het voertuig van de verdachte naderde zag ik dat de verdachte met een ferme ruk aan het stuur haar auto naar links stuurde. Door fors af te remmen kon ik een aanrijding voorkomen. Vervolgens probeerde ik de verdachte aan de rechterzijde te passeren. Op het moment dat de voorzijde van ons dienstvoertuig de achterzijde van het voertuig van de verdachte naderde zag ik dat de verdachte wederom met een forse ruk aan het stuur haar voertuig naar rechts stuurde en mij zo het inhalen onmogelijk maakte. Hierop heb ik een snelle rem en stuurbeweging gemaakt, waarna ik de verdachte via de linkerzijde kon passeren. Hierdoor kwamen wij voor de verdachte te rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb vervolgens zacht afgeremd. Ik zag dat de verdachte geen snelheid minderde en de achterzijde van ons dienstvoertuig snel naderde. Hierop heb ik mijn rem losgelaten en op dat voelde ik dat het voertuig van de verdachte contact maakte met de achterzijde van ons dienstvoertuig. Om te voorkomen dat de verdachte nogmaals hard op de achterzijde van ons dienstvoertuig zou botsen heb ik de remming ingezet en beide voertuigen tot stilstand gebracht. Hierop zijn wij uitgestapt en heb ik, verbalisant [verbalisant 5] , de verdachte aan de bestuurderszijde van het voertuig benaderd. Ik zag dat de vrouw een zeer lome indruk maakte en dat het leek alsof zij geen idee had wat er om haar heen gebeurde. Hierop heb ik een klap op de ruit gegeven en gezegd dat zij de motor moest uitschakelen. Ik zag dat de vrouw niet reageerde en dat zij verdwaast om zich heen keek. Toen ik de deur opende rook ik direct de lucht van alcoholhoudende drank en braaksel. Ik zag dat de verdachte zichzelf had onder gespuugd en dat de voorzijde van haar kleding compleet besmeurd was. Ik zag en voelde dat de verdachte compleet slap was en nergens op reageerde. Ik, verbalisant [verbalisant 6] heb de verdachte vervolgens gevraagd of zij medewerking wilde verlenen aan een bloedproef ten behoeve van het vaststellen van alcohol en/of drugsgebruik. Wij hoorden de verdachte zeggen: “Nee hoor, dat is goed”. Kort hierna is zij overgebracht naar het bureau van politie te Almere. Op 2 januari 2021 omstreeks 01.10 uur verscheen een GGD-Arts ten behoeve van het afnemen van bloed. Nadat de GGD-arts de stuwband ten behoeve van de bloedafname om de rechterbovenarm van de verdachte had geplaatst, zagen wij dat de verdachte deze stuwband weer losmaakte en haar arm weer voor haar borst trok. De GGD-arts heeft vervolgens nogmaals de procedure uitgelegd en daarbij gezegd dat de verdachte haar arm ontspannen moest laten bungelen. De verdachte weigerde dit en trok wederom de door de GGD-arts geplaatste stuwband los.
Omdat de verdachte medewerking weigerde, werd het bloed afnemen onmogelijk gemaakt en is er geen bloed afgenomen.
3) Uit het
proces-verbaal rijden onder invloedvan 2 januari 2022 volgt dat de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, hebben verklaard:
Ik, [verbalisant 6] , had op 1 januari 2022 om 23:53 uur, het eerste directe contact met deze bestuurder leidend tot de verdenking van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte gaf mij, [verbalisant 6] , op te zijn genaamd:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [1972]
De opgegeven personalia werden door mij verbalisant geverifieerd aan de hand van haar geldig rijbewijs. Wij vermoedden dat de verdachte, naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5 Wegenverkeerswet 1994 verkeerde. Dit bleek uit: verdachte staat bekend in politiesystemen als harddruggebruiker.
Ik, [verbalisant 6] , heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming. Op 2 januari 2022 om 01:10 uur in Almere, heb ik, [verbalisant 6] , daartoe bij de regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: wij zagen dat de verdachte haar arm wegtrok van de arts. Wij zagen dat de verdachte de klemband van haar arm trok. Wij zagen dat na meerdere pogingen van de arts dat de verdachte haar arm en de band bleef wegtrekken.
5) Uit het
proces-verbaal van de terechtzittingvan 6 september 2022 blijkt dat verdachte onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Het incident heeft in de nacht van oud en nieuw plaatsgevonden. Ik kan mij herinneren dat mijn auto is gebruikt en dat ik in de auto zat. De Citroën Saxo is mijn auto. Diezelfde avond op het moment dat ik thuiskwam heb ik direct de verzekering gebeld. De verzekering heeft geïnformeerd wie de aangever was. Ik heb mijn verontschuldiging aan hem aangeboden. ik heb verteld dat ik het heel erg vind.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen feit 2 (weigering bloedonderzoek)
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 163 lid 4 WVW94 een opsporingsambtenaar een verdachte in de volgende gevallen kan vragen zijn of haar toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 of 3 sub b WVW94:
- indien aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor verdachte vanwege bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is;
- indien de medewerking van verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek;
- indien het vermoeden bestaat dat verdachte onder invloed is van één of meer middelen, bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5 WVW94, of een combinatie van die middelen met alcohol.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft tijdens de hele rit van Amsterdam naar Almere slingerend gereden en ander gevaarlijk rijgedrag vertoond, waarbij meerdere keren (bijna) sprake is geweest van een aanrijding. Na de staande houding van verdachte door de opsporingsambtenaren is gebleken dat verdachte zichzelf onder had gespuugd, een lome indruk maakte en verdwaasd om zich heen keek. Ook rook de verbalisant een lucht van alcoholhoudende drank. Verder voelde verdachte slap aan en reageerde zij nergens op. Bovendien kwam tijdens het raadplegen van de politiesystemen naar voren dat verdachte bekend stond als harddrugsgebruiker. Dat is informatie waar zij op dat moment van uit mochten gaan (zelfs als achteraf zou blijken dat deze niet juist is). De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat op basis van voornoemde feiten en omstandigheden het vermoeden kon ontstaan dat verdachte onder invloed was van één of meer middelen bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5 WVW94, of een combinatie van die middelen met alcohol, en dat de opsporingsambtenaren op basis van die verdenking konden overgaan tot het verrichten van een bloedonderzoek. Het verweer van de raadsvrouw wordt aldus verworpen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen daarom het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 3 (verlaten plaats ongeval)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen ook het onder 3 ten laste gelegde - kort gezegd, het verlaten van de plek van een ongeval - wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat de bestuurster van een rode Citroen Saxo met kenteken [kenteken] alleen in de auto zat en op de rijksweg A10 in Amsterdam met de linkerzijkant van haar auto tegen de rechterzijde van de auto van aangever is gereden. Toen de bestuurster doorreed, heeft [aangever] de politie gebeld en is hij achter het betreffende voertuig blijven rijden tot aan het moment dat de politie verdachte staande heeft gehouden in Almere. Gelijk daarna heeft [aangever] schade aan de rechterzijkant van zijn auto geconstateerd.
De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van de aangifte te twijfelen nu deze wordt ondersteund door het proces-verbaal dat is opgemaakt door de opsporingsambtenaren die naar aanleiding van de melding van [aangever] de achtervolging van het betreffende voertuig hebben ingezet. In dit proces-verbaal wordt onder andere gerelateerd dat de opsporingsambtenaren verdachte hetzelfde voertuig, zoals omschreven door [aangever] , zien besturen, dat verdachte tijdens de gehele achtervolging verkeersgevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en dat er meerdere keren bijna sprake was van een aanrijding.
Bovendien vindt de aangifte steun in de door verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting van
6 september 2022 waaruit volgt dat verdachte heeft verklaard dat zij diezelfde avond haar verzekering heeft gebeld en haar verontschuldigingen heeft aangeboden aan aangever.