Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen 1 tot en met 10, binnengekomen op 3 april 2023;
- het F-formulier van verzoeker van 23 mei 2023.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De verzoeker, een 82-jarige man, heeft verzocht om de juridische ontkenning van het vaderschap van zijn juridische vader, de heer [Juridisch vader], en om vaststelling van het ouderschap van de heer [Vader] als zijn biologische vader. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat dit niet binnen de wettelijke termijn van drie jaar is ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 1:200 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker al lange tijd op de hoogte was van de feiten die aan zijn verzoek ten grondslag lagen, en dat hij onvoldoende feiten heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zijn belangen prevaleren boven het belang van rechtszekerheid.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het stellen van termijnen in het kader van de ontkenning van vaderschap geen ongerechtvaardigde inmenging vormt in het familie- en gezinsleven van de verzoeker, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft benadrukt dat de wettelijke termijnen noodzakelijk zijn om de rechtszekerheid te waarborgen en dat het belang van de verzoeker om de juridische en biologische werkelijkheid in overeenstemming te brengen, moet worden afgewogen tegen het belang van rechtszekerheid en de belangen van derden. Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, en heeft hij de mogelijkheid om zijn erfgenaamschap op andere manieren te regelen.