Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
procederend op basis van een toevoeging: nr. [.]gemachtigden: mr. W. Matadien en mr. L. Tastan
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.M. Dezfouli.
1.Het verloop van de procedure
2.Waar gaat de zaak over?
2.2. Uit de notulen van een bespreking van 9 juni 2022 waar onder meer [B] en [verzoekster] bij aanwezig waren blijkt dat partijen af hebben gesproken dat [verzoekster] gedurende het eerste kwartaal geen vergoeding zou ontvangen voor haar werkzaamheden en dat na oprichting van de onderneming [B] één filiaal onder haar hoede zou nemen en [verzoekster] een tweede filiaal.
3.De beoordeling
Tussen partijen bestaat geen arbeidsovereenkomst
€ 32.500 ontvangen.
Het overeenkomen van een beloning per jaar in plaats van een maandelijkse beloning is ongebruikelijk voor een arbeidsrelatie, zoals [verweerster] terecht heeft opgemerkt. Dat is echter nog geen doorslaggevende factor voor de kwalificatie van de overeenkomst.
“in dienst van”het meest onderscheidende criterium. Dit element
“in dienst van”wordt in de rechtspraak gelijkgesteld met de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Of sprake is van een gezagsverhouding is van doorslaggevend belang bij het onderscheid met de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW) en dus beslissend voor de vraag of gewerkt wordt op basis van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. In de praktijk is gebleken dat het onderscheid tussen gezagsverhouding en instructiebevoegdheid niet altijd een goed werkbaar criterium is, omdat ook een opdrachtgever instructies kan geven. Indien echter sprake is van een instructiebevoegdheid van de werkverschaffer die diepgaand ingrijpt op de inhoud van de werkzaamheden en de (on)vrijheid van de werkende om deze uit te voeren, kan dat een belangrijke aanwijzing zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.