ECLI:NL:RBMNE:2023:5529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10627818 / ME VERZ 23-87
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en vorderingen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. [verzoeker] was sinds 1 juli 2017 in dienst bij [verweerster] en werd op 24 mei 2023 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan diefstal en werkweigering, maar [verzoeker] betwistte deze beschuldigingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had bewezen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter wees de vorderingen van [verzoeker] toe, waaronder de transitievergoeding van € 14.041,64, een billijke vergoeding van € 26.328,00 en een gefixeerde schadevergoeding van € 15.796,63. Daarnaast werd [verweerster] veroordeeld tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening en het verstrekken van een schriftelijke bruto-netto specificatie. De proceskosten werden ook aan [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 11 oktober 2023
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 10627818 / ME VERZ 23-87 BW 31650 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. K.L.M. Kaldenbach
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verzoekster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 13 producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 24 juli 2023;
- de aanpassing van het verzoekschrift van 12 september 2023;
- het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek met productie 1 en 2, ter griffie ingekomen op 12 september 2023;
- de aanvullende producties 3 tot en met 8 van [verweerster] ;
- de wijziging van het verzoekschrift van 20 september 2023 met aanvullende producties 14 tot en met 29.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. De gemachtigden hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoeker] is sinds 1 juli 2017 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] . [verweerster] houdt zich bezig met de groothandel in voedings- en genotmiddelen en levert goederen in verschillende landen binnen Europa. De heer [A] is de directeur van [verweerster] . [verzoeker] houdt zich in zijn functie bezig met de verkoop van goederen en verdient een bruto maandsalaris van € 6.500,76 exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 25 april 2023 is [verzoeker] naar Iran vertrokken voor vakantie. De bedoeling was dat [verzoeker] na tien dagen weer terug zou zijn in Nederland. [verzoeker] heeft aan [A] laten weten dat hij is opgenomen in het ziekenhuis en daarom niet terug kan vliegen naar Nederland. Op 22 mei 2023 heeft de advocaat van [verweerster] aan [verzoeker] verzocht om op 23 mei 2023 bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat [verzoeker] vanwege een operatie langer in Iran moet blijven en dat hij niet naar Nederland kan terugkeren om zijn werkzaamheden te hervatten. Dat verzoek is door [verweerster] op 23 mei 2023 herhaald, waarna [verzoeker] diezelfde dag een aantal foto’s aan de advocaat van [verweerster] heeft gestuurd van hem in een ziekenhuisbed, foto’s van medicatie en foto’s van een MRI-scan.
2.3.
Begin mei 2023 is [A] een onderzoek gestart binnen [verweerster] vanwege afnemende kasstromen, waarbij hij onder meer vrachtbrieven en facturen heeft onderzocht en een klant en haar transporteur heeft benaderd.
2.4.
Op 24 mei 2023 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de brief waarin dit ontslag wordt bevestigd staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)Cliënte moet na onderzoek constateren dat u meerdere keren zonder toestemming en zonder wetenschap van cliënte goederen heeft weggenomen dan wel heeft verkocht, en dat u tevens heeft geprobeerd transportdocumenten te verwijderen, waarmee u cliënte (financieel) ernstig heeft benadeeld. U heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan diefstal frauduleus handelen.(…)
Daarnaast maakte zich schuldig aan werkweigering door zonder concrete en betrouwbare bewijsstukken niet tijdig terug te keren van uw vakantie en uw werk te hervatten. (…)Door zonder goede en aangetoonde reden niet op het werk te verschijnen, maakt u zich schuldig aan werkweigering.
(…)”

3.Wat willen partijen?

3.1.
[verzoeker] heeft aanvankelijk primair verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet en een provisionele vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening gedurende deze procedure tot doorbetaling van loon, wedertewerkstelling en veroordeling van [verweerster] om haar klanten te berichten dat [verzoeker] zijn werkzaamheden zal hervatten. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] laten weten in het ontslag te berusten en zijn subsidiaire verzoeken te handhaven.
[verzoeker] verzoekt voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en betaling van de transitievergoeding van € 14.041,64 bruto, een billijke vergoeding van € 42.124,34 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 15.796,63 bruto. Daarnaast verzoekt [verzoeker] voor recht te verklaren dat [verweerster] geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in artikel 9 en 10 van de arbeidsovereenkomst.
[verzoeker] verzoekt tevens veroordeling van [verweerster] tot betaling van het loon tot 24 mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en het opstellen van een deugdelijke eindafrekening van salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag per 24 mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging.
[verzoeker] verzoekt ook veroordeling van [verweerster] tot het verstrekken van een schriftelijke bruto/netto specificatie van de gevorderde bedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft. Over alle verzochte bedragen maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke rente. Tot slot verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[verweerster] verzoekt afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
In haar zelfstandig tegenverzoek vraagt [verweerster] voor recht te verklaren dat [verzoeker] geen recht heeft op de transitievergoeding en veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de wettelijke rente daarover. [verweerster] verzoek daarnaast voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] . Tot slot verzoekt [verweerster] veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling in het verzoek en de zelfstandige tegenverzoeken

4.1.
Gelet op de samenhang tussen beide verzoeken, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De arbeidsovereenkomst is, door de berusting van [verzoeker] in het ontslag, met ingang van 24 mei 2023 geëindigd, zodat aan het provisionele verzoek van [verzoeker] tot het treffen van een voorlopige voorziening niet meer wordt toegekomen. Ook het (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] behoeft vanwege de berusting van [verzoeker] , geen verdere bespreking.
4.3.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van [verweerster] om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding, heeft [verzoeker] er terecht op gewezen dat dit verzoek buiten de vervaltermijn van artikel 7:686a BW, en daarmee te laat, is ingediend. Het ontslag is op 24 mei 2023 gegeven, terwijl door [verweerster] pas op 12 september 2023 het verweerschrift met bijbehorend tegenverzoek is ingediend. [verweerster] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Overigens zou het verzoek anders ook zijn afgewezen, zoals uit de hiernavolgende overwegingen zal blijken.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig
4.4.
Voor de beoordeling of [verzoeker] de door hem gevraagde vergoedingen toekomt, zal de kantonrechter moeten beoordelen of het ontslag van 24 mei 2023 door [verweerster] op rechtsgeldige wijze is gegeven.
4.5.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.6.
Door [verzoeker] wordt betwist dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, zodat de kantonrechter moet beoordelen of [verweerster] een dringende reden had voor de opzegging met onmiddellijke ingang. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van een dringende reden en is daarmee het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.
4.7.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
4.8.
Het is aan [verweerster] als werkgever om de dringende reden voor het ontslag op staande voet te bewijzen. De eerste dringende reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd betreft diefstal/frauduleus handelen en de tweede reden betreft werkweigering (zie het geciteerde onder rechtsoverweging 2.4.). In de ontslagbrief staat dat beide redenen zowel op zichzelf staand als samenhangend, voldoende zijn voor een ontslag op staande voet.
Diefstal/frauduleus handelen is niet vast komen te staan
4.9.
[verweerster] heeft aangevoerd dat zij de laatste tijd te maken had met onverklaarbare afnemende kasstromen en om die reden een onderzoek is gestart. [verweerster] stelt dat uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en frauduleus handelen. Volgens [verweerster] blijkt meer concreet uit dat onderzoek dat [verzoeker] met transportdocumenten heeft gerommeld, dat voor bepaalde leveringen geen of te weinig is gefactureerd en dat betalingen door de klant [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ), op aanwijzing van [verzoeker] , zijn overgemaakt naar een rekening die niet van [verweerster] is.
Ter onderbouwing van die stellingen heeft [verweerster] diverse transportbonnen, facturen, drie verklaringen van collega’s (de heren [B] en [C] en [D] ), een verklaring van haar transporteur ( [onderneming 2] ) en een verklaring van de eigenaar van [onderneming 1] overgelegd. [verzoeker] betwist uitdrukkelijk dat hij transportbonnen zou hebben aangepast, niet of te weinig heeft gefactureerd of aan [onderneming 1] heeft opgedragen betalingen naar een andere bankrekening over te maken. Als verklaringen voor de verschillen tussen de pakbonnen en facturen/betalingen geeft [verzoeker] te kennen dat binnen [verweerster] door het overgrote deel van de klanten (deels) contant wordt betaald en dat er nog wel eens handmatige wijzigingen worden doorgevoerd.
Werkwijze binnen [verweerster]
4.10.
De heren [B] en [C] hebben in hun verklaringen beschreven hoe het werkproces binnen [verweerster] verloopt en toegelicht dat [verzoeker] zich niet aan die werkprocessen zou hebben gehouden. Uit die verklaringen zou volgens [verweerster] blijken dat [verzoeker] niet op de juiste wijze omging met de diverse transportdocumenten en dat hij als enige [onderneming 1] als klant heeft bediend.
Hoewel [B] en [C] verklaren dat uit die CRM-vrachtbonnen blijkt dat de hoeveelheid pallets die daarop staan niet overeenkomen met de bedragen op de bijbehorende facturen, volgt daaruit nog niet dat [verzoeker] meer goederen heeft laten transporteren dan waarvoor hij vervolgens heeft gefactureerd.
[verzoeker] wijst er namelijk op dat door 80 procent van de klanten (deels) contant betaald werd en dat daardoor de hoogte van de factuur niet altijd overeenkomt met het aantal goederen dat aan de klant is geleverd. [verzoeker] heeft toegelicht dat een volle truck aan de klant werd geleverd, waarna de klant liet weten welk deel hij contant wil betalen of dat goederen volgen in ruil voor de geleverde goederen. Volgens [verzoeker] werden er daarom twee facturen opgesteld, waarna de klant het verschil tussen beide facturen contant betaalde. [verzoeker] heeft ten aanzien van [onderneming 1] toegelicht dat zij de facturen vaak (deels) contant betaalde, maar ook via ruil van goederen. Zo leverde [onderneming 1] aan [verweerster] regelmatig goederen als saffraan, rozijnen, bietjes en pistache. Voor die ruil gaf [A] volgens [verzoeker] toestemming. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van die stelling als productie 23 een paar facturen van [onderneming 1] aan [verweerster] overgelegd waarop zichtbaar is dat dergelijke goederen aan [verweerster] zijn geleverd en gefactureerd. Ook heeft [verzoeker] een overzichtje overgelegd waarop verrekening van facturen tussen [verweerster] en [onderneming 1] over en weer staan vermeld. Dat over en weer goederen werden geruild is niet weersproken door [verweerster] .
Dergelijke ruil en contante betalingen waren volgens [verzoeker] een gebruikelijke werkwijze binnen [verweerster] . Die contante betalingen werden volgens [verzoeker] bijgehouden in een kasboek, door [verzoeker] “het zwarte boek” genaamd. De heer [B] bevestigt dat contante betalingen plaatsvonden, waarvan in een apart kasboek betalingen werden bijgehouden. Ook wordt in het verweerschrift door [verweerster] erkend dat contante betalingen plaatsvinden, maar zij stelt dat na ontvangst van de contante betaling het openstaand bedrag direct werd doorgegeven aan de afdeling administratie. Dat laatste blijkt echter nergens uit. [verzoeker] heeft er ook op gewezen dat pakbonnen regelmatig handmatig worden aangepast, waarbij de btw wordt weggelakt en dat dit betekent dat betaling contant geschiedt. [verzoeker] heeft ter illustratie daarvan een aantal pakbonnen overgelegd. Door [verweerster] is gesteld dat het hier zou gaan om kortingen en dat de btw wel zou zijn doorberekend aan de klant. Dat laatste blijkt echter nergens uit.
Doorslaggevend voor de beoordeling is dus dat vast staat dat binnen [verweerster] contante betalingen en ruil van goederen, alsmede handmatige wijzigingen van pakbonnen plaatsvonden. Dit verklaart volgens [verzoeker] dat de facturen die [verweerster] heeft overgelegd niet steeds overeenkomen met de pakbonnen en/of de hoeveelheid goederen die is verkocht.
Het had op de weg van [verweerster] gelegen de werkprocessen inzichtelijk te maken en gelet op de vele contante betalingen die kennelijk binnen haar bedrijf plaatsvinden daarvan ook de boekhouding te betrekken en vergelijken met de verstuurde facturen en de facturen die zij van [onderneming 1] voor geleverde goederen heeft ontvangen. Dat die betalingen daarin nu betrokken zijn, blijkt namelijk nergens uit. Dat de contante betalingen en het ruilen van goederen door [onderneming 1] geen verklaring zou kunnen zijn voor de afwijkende factuurbedragen of het ontbreken van facturen, kan de kantonrechter daarom niet volgen. Het komt voor rekening en risico van [verweerster] dat zij kennelijk op grote schaal contante betalingen laat plaatsvinden, waardoor niet inzichtelijk is of de boekhouding en de overgelegde documenten wel juist zijn en de verschillen in geleverde goederen en facturen mogelijk door de contante betalingen en ruil van goederen verklaard kunnen worden.
4.11.
In een e-mail die is overgelegd door [verweerster] die afkomstig zou zijn van de heer [E] van [onderneming 2] staat dat [E] op 5 mei 2023 door [verzoeker] is gebeld met het verzoek om tegen betaling de transportdocumenten te laten verdwijnen en niet aan [verweerster] te verstrekken. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] uitdrukkelijk betwist dat hij contact heeft gezocht met [E] . Volgens [verzoeker] was het juist [E] die hem telefonisch heeft benaderd op 5 mei 2023 en hem een bedrag van € 20.000,00 heeft geboden om de transportbonnen voor [verweerster] achter te houden en vernietigen. Dat heeft [verzoeker] afgewezen, omdat hij stelt niets te verbergen te hebben voor [verweerster] .
Beide verklaringen staan haaks op elkaar, zodat niet kan worden vastgesteld op wiens initiatief dit gesprek nou heeft plaatsgevonden en wat daarin door wie is aangeboden.
4.12.
Tot slot komt uit een verklaring die door de eigenaar van [onderneming 1] zou zijn afgegeven naar voren dat door [verzoeker] aan hem een ander rekeningnummer is doorgegeven waarop de verschuldigde factuurbedragen moesten worden overgemaakt. Weliswaar is in de verklaring die [verweerster] heeft overgelegd waarop de naam vermeld staat van de heer [F] van [onderneming 1] te lezen dat [verzoeker] hem een ander rekeningnummer heeft doorgegeven, maar de kantonrechter is het met [verzoeker] eens dat aan deze verklaring beperkte waarde kan worden gehecht. Ten eerste omdat het een verklaring betreft op blanco papier, zonder dat daarbij bijvoorbeeld een kopie van een identiteitsbewijs is verstrekt waaruit blijkt dat deze verklaring daadwerkelijk afkomstig is van de heer [F] van [onderneming 1] . Daarnaast wordt zowel door [verweerster] als door [onderneming 1] niet gemeld welk rekeningnummer [verzoeker] zou hebben doorgegeven aan [onderneming 1] en ontbreekt dus iedere verklaring dat [verzoeker] daarbij betrokken is. [verzoeker] betwist uitdrukkelijk dat hij een ander bankrekeningnummer aan [onderneming 1] heeft gegeven dan het rekeningnummer dat op de facturen vermeld staat. Ook op de zitting is door [verweerster] niet duidelijk gemaakt van wie dit rekeningnummer zou zijn en hoe die rekening in verband zou staan met [verzoeker] . Evenmin heeft [verweerster] betaalafschriften overgelegd waaruit blijkt dat [onderneming 1] daadwerkelijk betalingen naar die betreffende (afwijkende) bankrekening zou hebben overgemaakt.
4.13.
[verweerster] heeft gelet op voorgaande overwegingen dan ook niet bewezen dat [verzoeker] zich heeft schuldig gemaakt aan fraude/diefstal.
Vermeende werkweigering levert evenmin een dringende reden op
4.14.
De tweede dringende reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd betreft werkweigering.
4.15.
Vast staat dat [verzoeker] zich tijdens zijn vakantie in Iran heeft ziekgemeld bij [verweerster] en kenbaar heeft gemaakt dat hij langer in Iran moet blijven vanwege een operatie. [verweerster] stelt dat [verzoeker] ondanks herhaaldelijke verzoeken geen deugdelijke verklaring van een arts heeft verstrekt over de aard van de ziekte, operatie en de reden waarom hij niet terug zou kunnen vliegen naar Nederland. Volgens [verweerster] had [verzoeker] daarom geen goede grond zijn werkzaamheden niet te verrichten en heeft hij zich daarmee schuldig gemaakt aan werkweigering.
4.16.
Voorop staat dat het aan [verweerster] als werkgever is om op het moment dat een werknemer zich ziek meldt, en zeker als zij twijfelt of wel sprake is van ziekte die werkhervatting zou belemmeren, een bedrijfsarts in te schakelen. Dat heeft [verweerster] niet gedaan. Dat komt voor rekening en risico van [verweerster] . Het is niet aan haar als werkgever om te oordelen of [verzoeker] al dan niet ziek zou zijn en of hij zijn werkzaamheden kan verrichten.
Daarnaast geldt dat voor een situatie waarin een werknemer ziek is en volgens werkgever niet voldoet aan redelijke controlevoorschriften, de werkgever het loon van werknemer kan en moet opschorten, voordat tot het uiterste redmiddel van ontslag op staande voet wordt overgegaan (Hoge Raad, 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549 Vixia / [achternaam] ). Dat heeft [verweerster] niet gedaan, zodat ontslag op staande voet hier hoe dan ook disproportioneel is. Volgens [verweerster] mocht zij onder deze omstandigheden wel meteen tot ontslag op staande voet overgaan, vanwege de vermeende fraude/diefstal. Nu echter niet vast is komen te staan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude/diefstal, zijn er ook geen bijkomende omstandigheden op grond waarvan [verweerster] in deze situatie mocht overgaan tot ontslag op staande voet in plaats van eerst over te gaan tot het opschorten van loon.
4.17.
Dat betekent dat [verweerster] geen dringende reden had om over te gaan tot ontslag op staande voet. Het ontslag is niet rechtsgeldig en daarmee onregelmatig gegeven, omdat het niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen op grond van de artikelen 7:677 en 7:678 BW.
Gefixeerde schadevergoeding
4.18.
Omdat de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn is opgezegd, heeft [verzoeker] recht op de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW, bestaande uit het loon over de periode van 24 mei tot 1 augustus 2023. [verweerster] heeft de juistheid van het gevorderde bedrag van € 15.796,63 bruto niet betwist, zodat dit bedrag wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt – gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW – toegewezen vanaf 24 mei 2023, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
4.19.
[verzoeker] heeft verzocht hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 42.124,34 bruto. [verweerster] heeft daar tegenin gebracht dat gelet op het handelen van [verzoeker] geen billijke vergoeding verschuldigd kan zijn en indien wordt geoordeeld dat [verweerster] wel een billijke vergoeding verschuldigd is, deze [verweerster] niet hoger kan zijn dan het bedrag van de gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter begrijpt die stelling van [verweerster] zo dat zij daarmee heeft bedoeld dat naast de gefixeerde schadevergoeding geen plaats zou zijn voor een billijke vergoeding.
4.20.
[verweerster] heeft [verzoeker] ten onrechte op staande voet ontslagen, daarmee is de ernstige verwijtbaarheid gegeven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de hoogte van de billijke vergoeding vooral bepaald wordt door de mate van het ernstig verwijtbare handelen en nalaten van de werkgever. Daarnaast is een belangrijk gezichtspunt de verwachting hoelang de arbeidsovereenkomst zonder het ernstig verwijtbaar handelen van werkgever nog zou hebben voortgeduurd. Daarbij heeft de kantonrechter de mogelijkheid om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de omstandigheden van het geval. In dit geval wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden
.
[verweerster] heeft [verzoeker] ten onrechte beschuldigd van diefstal/fraude, terwijl niet is komen vast te staan dat [verzoeker] zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Dat is zonder meer ernstig verwijtbaar. [verzoeker] heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat hij nog zes maanden in dienst zou zijn gebleven bij [verweerster] en daarna zijn eigen onderneming zou zijn begonnen en neemt zes maandsalarissen als uitgangspunt voor de hoogte van de billijke vergoeding. [verweerster] heeft enkel gesteld dat [verzoeker] de berekening van de billijke vergoeding onvoldoende heeft onderbouwd, zonder daar verder inhoudelijk op in te gaan.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het door [verzoeker] gehanteerde uitgangpunt van zes maanden niet onredelijk en is het ook aannemelijk dat het dienstverband zonder het onregelmatig ontslag nog zes maanden zou hebben voortgeduurd.
Wel ziet de kantonrechter aanleiding om de gefixeerde schadevergoeding in mindering te brengen op de billijke vergoeding, omdat die vergoeding al voorziet in ruim twee maandsalarissen, zodat een bedrag van € 26.328,00 (afgerond) aan billijke vergoeding zal worden toegewezen (€ 42.124,34 minus € 15.796,63).
De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen op de hierna in de beslissing te noemen termijn.
Transitievergoeding
4.21.
Ook de transitievergoeding is verschuldigd. Omdat de arbeidsovereenkomst door de werkgever is beëindigd, heeft [verzoeker] van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Dat is alleen anders als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In dit geval blijkt – gelet op voorgaande – nergens uit dat [verzoeker] zich ernstig verwijtbaar zou hebben gedragen. Dat leidt dus als vanzelfsprekend tot afwijzing van het verzoek van [verweerster] om voor recht te verklaren dat [verzoeker] geen recht zou hebben op de transitievergoeding.
De hoogte van de verzochte transitievergoeding is niet betwist, zodat het bedrag van
€ 14.041,64 bruto aan transitievergoeding zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt – gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW – toegewezen vanaf 24 juni 2023, een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
[verweerster] kan geen rechten meer ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding
4.22.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat [verweerster] ten onrechte het dienstverband met [verzoeker] met onmiddellijke ingang heeft opgezegd en daarmee ook het ernstig verwijtbaar handelen is gegeven, kan [verweerster] gelet op het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten meer ontlenen aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding. Overigens is door [verweerster] tegen dit verzoek ook geen verweer gevoerd. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
Loonvordering
4.23.
Bij gewijzigd verzoekschrift heeft [verzoeker] verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van het loon tot 24 mei 2023. Die vordering is door [verzoeker] niet toegelicht dan wel onderbouwd. Als vanzelfsprekend is [verweerster] tot 24 mei 2023 het loon aan [verzoeker] verschuldigd. De kantonrechter zal dit verzoek voorwaardelijk – voor zover dit loon nog niet is betaald – toewijzen. De daarover gevorderde wettelijke verhoging zal worden afgewezen, omdat iedere onderbouwing van het verzoek ontbreekt en dus niet vast staat dat dit loon niet (op tijd) is betaald.
Eindafrekening en bruto-netto specificatie4.24. De verzoeken van [verzoeker] tot veroordeling van [verweerster] tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening van salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag en het verstrekken van een schriftelijke bruto-netto specificatie van de toegewezen bedragen, zijn – als op de wet gegrond en overigens onweersproken – eveneens toewijsbaar. De wettelijke verhoging over de (niet-gespecificeerde) bedragen die in het kader van de eindafrekening wordt verzocht, wordt afgewezen, bij gebreke aan onderbouwing dan wel toelichting van [verzoeker] op dit verzoek.
De verzochte dwangsom die [verzoeker] verzoekt als verstrekking van de bruto-netto specificaties uitblijft, wordt toegewezen, maar gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag en tot een maximum van € 1.000,00.
Proceskostenveroordeling4.25. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij, zowel in het verzoek van [verzoeker] als in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden in het verzoek aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 1.307,00, bestaande uit € 514,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris gemachtigde. De proceskosten in het zelfstandig tegenverzoek worden aan de zijde van [verzoeker] begroot op nihil, omdat het tegenverzoek geen noemenswaardige extra werkzaamheden met zich mee heeft gebracht.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de (neven)verzoeken van [verzoeker]
5.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet van 24 mei 2023 niet rechtsgeldig is;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 14.041,64 bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 24 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW van € 26.328,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 15.796,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 24 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerster] – voor zover zij dat salaris nog niet heeft voldaan – tot betaling aan [verzoeker] van het gebruikelijke salaris tot 24 mei 2023;
5.6.
verklaart voor recht dat [verweerster] geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentiebeding dat in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen noch aan het relatiebeding dat in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen;
5.7.
veroordeelt [verweerster] tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening van salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag per 24 mei 2023;
5.8.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een schriftelijke bruto-netto specificatie te verstrekken van de betalingen als genoemd in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.5 en 5.7, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000,00;
5.9.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 1.307,00;
5.10.
veroordeelt [verweerster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de explootkosten als [verweerster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
5.11.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst af het meer of anders verzochte.
In de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster]:
5.13.
verklaart [verweerster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding;
5.14.
verstaat dat op het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster] niet hoeft te worden beslist;
5.15.
wijst de overige verzoeken af;
5.16.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.