ECLI:NL:RBMNE:2023:5518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/16/560728 / FT RK 23/644 en C/16/560729 / FT RK 23/645
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door verzoekers die zowel zakelijke als privé schulden hebben. De verzoekers, die een vennootschap onder firma (VOF) hebben, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, maar deze is door ABN AMRO, de Belastingdienst en de Vereniging van Eigenaren (VvE) afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod niet het maximaal haalbare was, aangezien een pand dat in bezit is van de verzoekers buiten het aanbod is gehouden. Dit pand vertegenwoordigt een overwaarde van minimaal € 55.000, wat hoger is dan het bedrag dat in het aangeboden akkoord is voorzien. De rechtbank oordeelt dat de schuldeisers in een betere positie zouden verkeren als het pand wordt verkocht, in plaats van het aangeboden akkoord te accepteren.

Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat er een onduidelijkheid bestaat over het onderscheid dat in het aanbod is gemaakt tussen zakelijke en privé schuldeisers. Dit onderscheid is niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank concludeert dat het aanbod niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de schuldeisers in redelijkheid tot hun weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is afgewezen, en verzoekers hebben de mogelijkheid om hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven of in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/560728 / FT RK 23/644 en C/16/560729 / FT RK 23/645
uitspraakdatum: 24 augustus 2023
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats] ,
en
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum 2] 1964 te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: verzoekers
tegen
ABN AMRO,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: ABN AMRO,
en
Belastingdienst,gevestigd te Heerlen,
hierna: de Belastingdienst,
en
VvE [.....] [straat] te [plaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: de VvE.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet;
- het op 15 augustus 2023 ingekomen verweerschrift van de VvE;
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 17 augustus 2023 waarbij verzoekers en namens de schuldhulpverlening mevrouw [A] en mevrouw [B] ( [onderneming 1] ) zijn verschenen. Namens de VvE zijn de heren [C] , [D] en [E] verschenen. Namens ABN AMRO en de Belastingdienst is niemand verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Verzoekers hebben een [.] ( [onderneming 2] VOF). In voorgaande jaren hebben zij drie hun vestigingen verkocht. Sinds 2020 hebben zij alleen nog de vestiging in [plaats] .
2.2.
Verzoekers hebben zakelijk en privé schulden. Volgens opgave in het verzoekschrift is het totaal aan zakelijke schulden € 371.309,91 en aan privé schulden € 204.731,94. Er zijn respectievelijk 14 en 13 schuldeisers. Een deel van de schulden en de schuldeisers komt op beide schuldenlijsten voor.
2.3.
Op of omstreeks 29 juni 2022 hebben verzoekers een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers. Het betreft een saneringskrediet (Bbz krediet) van € 39.000,00. € 11.440,00 van dit krediet zal worden gebruikt om een pandrecht van een van de schuldeisers (ING Bank) af te kopen. Ruim negentienduizend euro van het krediet is bestemd voor de zakelijke schuldeisers en achtduizend euro is bestemd voor de privé schuldeisers. Schuldhulp heeft berekend dat preferente zakelijke schuldeisers 7,92% en concurrente zakelijke schuldeisers 3,96% van hun vordering voldaan zullen krijgen. Voor de privé schuldeisers gaat het respectievelijk om 7,78% en 3,89%.
2.4.
De onder 2.3 bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE aanvaard.
2.5.
ABN AMRO staat zowel op de zakelijke als op de privé schuldenlijst. Het betreft vorderingen van respectievelijk € 111.067,60 en € 111.025,11. Dit betreft 26,64% en 54,23% van de totale vorderingen. De vorderingen, die elkaar overlappen, komen voort uit een in de jaren negentig van de vorige eeuw afgesloten lening.
2.6.
De Belastingdienst heeft diverse vorderingen zowel zakelijke: in totaal € 87.857,00, zijnde 23,66% van de totale zakelijke schulden, als ook privé: in totaal € 1.675,00, 0,82% van de totale privé schulden. De zakelijke vorderingen betreffen voornamelijk omzetbelasting en daarvoor opgelegde boetes.
2.7.
De vordering van de VvE is € 2.893,51. Dit is 0,77% van de zakelijke schulden. Het gaat om bijdragen aan de VvE voor het pand waar de [.] van verzoekers in is gevestigd.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Verzoekers hebben in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE te bevelen in te stemmen met de onder 2.3. bedoelde schuldregeling.
3.2.
ABN AMRO heeft geweigerd in te stemmen met het aanbod omdat zij menen benadeeld te zijn door de verkoop van de twee vestigingen van de VOF, onder meer omdat ook zij (net als een andere financier) menen een pandrecht te hebben.
3.3.
De belastingdienst heeft geweigerd in te stemmen met het akkoord omdat er meerdere schuldeisers zijn die hebben geweigerd in te stemmen met dit akkoord en omdat er sprake is van een vergrijpboete vanwege een onjuiste aangifte Omzetbelasting van 2014 tot en met 2016 en het niet indienen van suppleties.
3.4.
De VvE weigert in te stemmen – samengevat – omdat elke eigenaar zijn bijdrage aan de VvE dient te betalen. Verder betwisten zij de levensvatbaarheid van de onderneming, terwijl op basis van die levensvatbaarheid het krediet is toegekend. Daarnaast is er volgens de VvE bij verzoekers sprake van een patroon van structurele wanbetaling, geen verantwoording nemen door verzoekers en de schuld bij anderen leggen, waarna gedupeerden achterblijven en verzoekers verder gaan.

4.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek kan slechts worden toegewezen als ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang van ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE bij de uitoefening van hun bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.2.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu het voorstel van verzoekers voorziet in een lagere uitkering dan het bedrag waar de schuldeisers recht op hebben bij volledige betaling, is het belang van ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE gegeven. Bij elkaar vertegenwoordigen zij bovendien meer dan de helft van de totale schulden van verzoekers, waarmee hun belangen zwaar dienen te wegen bij de beoordeling van het verzoek.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of ABN AMO, de Belastingdienst en de VvE in redelijkheid tot weigering hebben kunnen komen, moet onder meer worden beoordeeld of schuldeisers bij toewijzing van dit dwangakkoord in een betere situatie komen te verkeren dan bij afwijzing daarvan. Uit het verzoekschrift en uit hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat het pand waar de [.] van verzoekers is gevestigd een overwaarde vertegenwoordigt van minimaal € 55.000,00. Die overwaarde is ruim hoger dan het bedrag in het aangeboden akkoord. Hoewel verzoekers open zijn geweest over het buiten het aanbod houden van het pand, zodat zij hun onderneming voort konden zetten, betekent dit wel dat het aanbod dat zij hebben gedaan aan hun schuldeisers niet het maximaal haalbare is. Op zichzelf is dit voldoende grond om het verzoek af te wijzen. Immers schuldeisers zijn beter af als het pand wordt verkocht. Zouden verzoekers bijvoorbeeld worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan zou de overwaarde van het pand door een bewindvoerder te gelde worden gemaakt en (grotendeels) ten goede komen aan de schuldeisers.
4.4.
Daar komt bij dat uit het verzoek blijkt dat er een onderscheid is gemaakt tussen zakelijke en private schuldeisers. Volgens het aangeboden akkoord ontvangen zij verschillende percentages. Bovendien is een aantal vorderingen zowel in de zakelijke als in de privé schuldenlijst opgenomen. Deze schuldeisers, aldus de verklaring van de schuldhulpverlening ter zitting, zouden onder het aanbod twee maal een deel van hun vordering betaald krijgen. Dit is opvallend omdat er sprake is van een VOF en vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vorderingen van de VOF. De zakelijke schuldeisers kunnen zich dus ook verhalen op het vermogen van de vennoten, zodat het gemaakte onderscheid onbegrijpelijk is. Dat sommige schuldeisers in het aangeboden akkoord meer ontvangen dan andere schuldeisers, dan wel via percentages dan wel, omdat zij op beide schuldenlijsten staan, via een dubbele uitkering, vindt de rechtbank niet te verklaren/onvoldoende onderbouwd. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het aanbod niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Ook om die reden dient het verzoek te worden afgewezen.
4.5.
Het bovenstaande leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat ABN AMRO, de Belastingdienst en de VvE in redelijkheid tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling hebben kunnen komen. De (andere) door ABN AMRO, de Belastingdienst of de VvE aangevoerde redenen voor hun weigering kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank zal het verzoek dwangakkoord afwijzen.
4.6.
Verzoekers hebben op de zitting geen uitsluitsel gegeven over de vraag of zij, als het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord wordt afgewezen, het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling willen handhaven. Verzoekers kunnen uiterlijk 7 september 2023 alsnog hun keuze aan de rechtbank kenbaar maken. Als het verzoek wordt gehandhaafd, zal het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op een afzonderlijke zitting worden behandeld. Indien het verzoek niet wordt gehandhaafd of als uiterlijk op de genoemde datum niets van verzoekers is vernomen, wordt het verzoek als ingetrokken beschouwd.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.