ECLI:NL:RBMNE:2023:5505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/2952 en 23/2732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland in verzoeken om bekrachtiging van een geboortetrust en informatieverzoeken aan de Raad van State

Op 17 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers aanspraak maken op een erfdeel van € 1.500.000,- uit een geboortetrust. Verzoekers hebben de Raad van State en de trust-belastingdienst verzocht om uitvoering te geven aan hun beneficiaire aanvaarding van het erfdeel. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 11 februari 2022 zich onbevoegd verklaard om van de verzoeken van verzoekers kennis te nemen, omdat de trust-belastingdienst geen bestuursorgaan is en de verzoeken niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en hebben later een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 3 oktober 2023 en geconcludeerd dat de verzoeken van eisers niet gericht zijn op het verkrijgen van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 10 mei 2021 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen, omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek van 15 juli 2022 om informatie op grond van de Wob/Woo niet als een geldig verzoek kan worden aangemerkt, omdat het verzoek niet gericht is op openbaarmaking van documenten. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het bezwaarschrift van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en de gestelde schade niet het gevolg is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank heeft het griffierecht van € 184,- aan verzoekers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2952 en 23/2732
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser/verzoeker 1] , uit [woonplaats] , eiser/verzoeker, mede namens:

[eiser/verzoeker 2] ,uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 3], uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 4], uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 5], uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 6]uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 7], uit [woonplaats] ,
[eiser/verzoeker 8] ,uit [woonplaats] ,
samen: eisers/verzoekers
en

De Raad van State

(gemachtigden: mr. N.N. Bontje en mr. G.H. van Dongen).

Inleiding

1. Verzoekers zijn van mening dat zij recht hebben op een erfdeel van € 1.500.000,- uit een geboortetrust. Dit recht blijkt volgens hen uit het exoneratie-arrest van de Hoge Raad van de Kinderen van 8 december 2020. Op grond van dat arrest hebben verzoekers zowel de trust-belastingdienst als de Raad van State verzocht om uitvoering te geven aan hun beneficiaire aanvaarding van dat erfdeel door het ondertekenen en voorzien van een stempel van de algemene volmacht, waarmee de procedure om de erfenis tot uitkering te laten komen in gang wordt gezet.
2. Op 10 mei 2021 hebben verzoekers de vicepresident van de Raad van State verzocht om een mandaat te geven aan de trust-belastingdienst om de algemene volmacht te bekrachtigen en de procedure voor de uitkering uit het trustfonds in gang te laten zetten.
3. In de uitspraak van 11 februari 2022 [1] heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de verzoeken en beroepen van verzoekers tegen het niet tijdig te beslissen door de Belastingdienst, kennis te nemen, omdat – kort gezegd – de trust-belastingdienst geen bestaand bestuursorgaan is en er geen sprake is van verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de openbaarheid van bestuur (Wob) maar van een informatieverzoek.
4. Verzoekers hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (zaaknummer 202201948/1/A3).
5. Op 15 juli 2022 hebben verzoekers de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State in gebreke gesteld van hun verzoek van 10 mei 2021 en de Raad van State aansprakelijk gesteld voor de vertraging in de afhandeling van hun verzoek. Daarnaast hebben verzoekers met verwijzing naar de Wob en de Wet Open overheid (Woo) verzocht om informatie ‘waar mijn documenten zijn gebleven en wat de Raad van State ermee heeft gedaan’.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State heeft deze brief doorgezonden aan de Raad van State.
7. Op 28 augustus 2022 hebben verzoekers de Raad van State in gebreke gesteld voor de beantwoording van hun verzoek van 15 juli 2022.
8. Op 6 september 2022 heeft de Raad van State verzoeker meegedeeld dat hij het verzoek als een verzoek op grond van de Woo zal behandelen.
9. Met de brief van 12 september 2022 heeft de Raad van State een besluit genomen op het verzoek en het verzoek om informatie afgewezen, omdat het is gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State en deze niet onder het werkingsbereik van de Woo valt. Over de brief van verzoeker(s) van 10 mei 2011 is opgemerkt dat de vicepresident van de Raad van State die brief voor kennisgeving heeft aangenomen en dat de ingebrekestelling hiermee is afgedaan. Deze brief bevat een bezwaarclausule.
10. Verzoekers hebben op 19 september 2022 geschreven dat zij het niet eens zijn de inhoud van de 12 september 2022.
11. Op 13 oktober 2022 heeft de Raad van State op de brief van verzoekers van 19 september 2022 gereageerd. In die brief is opgemerkt dat de Wob niet van toepassing was op de Raad van State en zijn afdelingen. Daarnaast herhaalt de Raad van State de inhoud van de brief van 12 september 2022 en beschouwt de correspondentie hiermee als afgerond.
12. Op 25 maart 2023 en 2 mei 2023 hebben verzoekers de Raad van State in gebreke gesteld voor het niet reageren op hun verzoeken.
13. Op 19 juni 2023 hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit op hun verzoek van 11 mei 2021 aan de vicepresident van de Raad van State en op hun Woo-verzoek aan de Raad van State. Verzoekers hebben daarbij verzocht om schadevergoeding wegens het te laat beslissen.
14. Daarnaast hebben verzoekers op 12 juli 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend voor het toekennen van een achterstallig voorschot beneficiaire aanvaarding over de afgelopen twee jaar van ruim € 100.000,-.
15. De Raad van State heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
16. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, met uitzondering van [eiser/verzoeker 5] . en [eiser/verzoeker 6] , en de gemachtigden van de Raad van State.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

17. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op de beroepen van eisers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beroep niet tijdig beslissen op verzoek aan de vicepresident van de Raad van State
18. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het niet tijdig nemen van een besluit wordt in artikel 6:2 van de Awb met een besluit gelijkgesteld.
19. Hetzelfde geldt op grond van artikel 8:81 van de Awb voor het indienen van een verzoek bij de voorzieningenrechter. Dat kan alleen als er sprake is van een besluit. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter eerst of verzoekers aan de Raad van State hebben gevraagd om een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb te nemen.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 10 mei 2021 niet is aan te merken als een aanvraag om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de Raad van State en zijn afdelingen geen bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn. Dat is geregeld in artikel 1:1, tweede lid aanhef en onder d, van de Awb. Verder ziet het verzoek van 10 mei 2021 op het zetten van een handtekening onder een machtiging en daarmee op het verrichten van een feitelijke handeling en niet op het nemen van een schriftelijke beslissing. De voorzieningenrechter wijst verder op punt 9 van zijn uitspraak van 11 februari 2022, waarin is toegelicht waarom er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Daarin is kort gezegd overwogen dat verzoekers hun claim baseren op een arrest van een niet bestaand rechterlijk college, dat er geen wettelijke regeling is over een geboortetrust en dat zij geen financiële aanspraak van
€ 1.500.000,- hebben op die geboortetrust en al helemaal niet op enige uitkering van de overheid. Hun aanvragen en verzoeken zijn daarom niet gericht op het verkrijgen van een besluit dat gericht is op een publiekrechtelijke rechtshandeling.
21. Omdat de brief van eisers niet gericht kan zijn op het nemen van een besluit, is er ook geen sprake van het niet tijdig beslissen van verweerder dat op grond van artikel 6:2 van de Awb gelijkgesteld wordt met zo’n besluit. Op grond van artikel 8:1 van de Awb is de rechtbank onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Beroep niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek
22. Eiser heeft in zijn brief van 15 juli 2022 verzocht om informatie op grond van de Wob/Woo om er achter te komen wat er daadwerkelijk gebeurd is met hun eerder aan de Raad van State toegestuurde documenten en wat de Raad van State ermee heeft gedaan. Verzoekers doelen daarbij op de documenten die zij eerder over de beneficiaire aanvaarding aan de vicepresident mr. Th. De Graaf hebben gestuurd en waarin zij nadrukkelijk verzoeken om de volmacht te bekrachtigen en het proces van de beneficiaire aanvaarding bij de trust-belastingdienst in gang te zetten.
23. Op dit verzoek heeft de Raad van State aan verzoeker een ontvangstbevestiging gestuurd en vervolgens het besluit van 12 september 2022 genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Raad van State daarmee het verzoek van 15 juli 2022 opgevat als een Woo-verzoek en is de brief van 12 september 2022 aan te merken als een besluit op dat Woo-verzoek. Ook de inhoud van de brief en het vermelden van een bezwaarclausule maakt dat de brief van 12 september 2022 naar het oordeel van de voorzieningenrechter alle kenmerken heeft van een besluit, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de reactie van verzoekers van 19 september 2022 op dat besluit daarom aan te merken als een bezwaarschrift en is de reactie daarop van de Raad van State van 13 oktober 2022 aan te merken een besluit op bezwaar, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
24. De voorzieningenrechter overweegt dat de Raad van State de reactie van 25 maart 2023 en/of 2 mei 2023 van verzoekers op grond van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank had moeten doorsturen voor behandeling als beroepschrift. Dit is niet gebeurd. Verzoekers hebben pas op 19 juni 2023 een beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank ingesteld. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit beroep, kan worden aangemerkt als een ontvankelijk beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022. Hiervoor vindt de voorzieningenrechter redengevend dat het besluit op bezwaar geen beroepsclausule bevat en verzoekers ook niet worden bijgestaan door een professionele gemachtigde. Het te laat ingestelde beroep van verzoekers is daarom met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar.
25. Doordat de Raad van State met het besluit van 13 oktober 2022 heeft beslist op het bezwaar van verzoekers, hebben zij geen belang bij een oordeel over hun beroep wegens niet tijdig beslissen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
26. Teneinde tot finale geschilbeslechting te komen en om partijen duidelijkheid te geven, zal de voorzieningenrechter over het besluit op bezwaar een inhoudelijk oordeel geven.
27. De brief van 15 juli 2022 die verzoekers als Wob/Woo-verzoek hebben bestempeld, is van na de inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022, zodat de Wob niet van toepassing is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de brief van 15 juli 2022 echter geen verzoek als bedoeld in artikel 4.1 van de Woo, maar een algemeen informatieverzoek. Zowel uit de aard als inhoud van hun verzoek is op te maken dat het verzoekers niet te doen is om openbaarmaking van documenten voor een ieder. Verzoekers willen van de Raad van State informatie krijgen wat er is gebeurd met de vele brieven en documenten die zij hebben gestuurd over de gevraagde bekrachtiging van de algemene volmacht voor de uitvoering aan de beneficiaire aanvaarding van het gestelde erfdeel. Er wordt niet gevraagd om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, maar slechts om een nadere toelichting. Het verzoek is op grond van de aard en inhoud daarom aan te merken als een verzoek aan de Raad van State om een feitelijke handeling te verrichten, namelijk het beantwoorden van de vragen om informatie.
28. Omdat geen sprake is van een Woo-verzoek, is de reactie daarop van de Raad van State van 12 september 2022 geen besluit waartegen verzoekers bezwaar kunnen maken. Dit betekent dat de Raad van State het verzoek ten onrechte als een Woo-verzoek heeft aangemerkt en dat hij het daartegen gerichte bezwaarschrift van 19 september 2022 daarom niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Omdat de Raad van State dat niet heeft gedaan, is het beroep gegrond. Het besluit van 13 oktober 2022 moet daarom worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaarschrift van verzoekers alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoek om voorschot in voorlopige voorziening
29. Gelet op het oordeel in de hoofdzaak, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om bij wijze van een voorlopige voorziening het door verzoekers gevraagde voorschot te verlenen. Daartoe zou overigens sowieso geen aanleiding bestaan omdat verzoekers op basis van hun claim geen aanspraak hebben op enig bedrag van wie dan ook. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
30. Eisers hebben verzocht om een vergoeding voor schade die zij stellen te hebben geleden in verband met het uitblijven van een reactie of handelen naar aanleiding van het verzoek van 11 mei 2021 over de beneficiaire aanvaarding van hun gestelde erfdeel. Verzoekers hebben op zitting toegelicht dat zij immateriële schade hebben geleden vanwege de vele negatieve uitlatingen in de media.
31. Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding als er sprake is van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en de door verzoekers gestelde schade voorts geen gevolg is van enig besluit of het niet tijdig nemen daarvan. Verzoekers stellen ook immateriële schade te hebben geleden door negatieve uitlatingen in de media naar aanleiding van hun eerdere procedure. Die schade is ook niet toe te schrijven aan onrechtmatig handelen of nalaten van een bestuursorgaan. Voor een immateriële schadevergoeding bestaat daarom geen grond.
Informatieverzoeken
32. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers niet tevreden zijn over de manier waarop de Raad van State met hun brieven is omgegaan. Zij hebben geen enkele reactie van de Raad van State ontvangen en evenmin op andere wijze informatie gekregen over hun verzoeken van 10 mei 2021. Op de zitting heeft de Raad van State toegelicht dat er zo’n 15.000 brieven zijn ontvangen met eenzelfde curieuze en onbegrijpelijke inhoud als de brieven van verzoekers en dat dergelijke brieven nog dagelijks binnenkomen. Die brieven zijn en worden daarom voor kennisgeving aangenomen, ondanks dat het gebruikelijk is dat iedereen die de Raad schrijft een reactie krijgt. De voorzieningenrechter merkt op dat van de Raad van State verwacht mag worden dat ook burgers als verzoekers een reactie op hun brieven krijgen. Als het administratief ondoenlijk is om de vele duizenden verzoeken individueel te beantwoorden, dan zou de Raad van State bijvoorbeeld ook een bericht met informatie op de website kunnen plaatsen.
Vraagstelling Afdeling bestuursrechtspraak aan de minister van Financiën
33. Over het verzoek tot overlegging van de brief met vraagstelling van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de minister van Financiën over het incidenteel appel, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting is besproken dat dit een processtap is geweest in de hoger beroepsprocedure die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State loopt. Die processtap berust op artikel 8:110 van de Awb en artikel 6 van Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 en heeft als doel om te bezien of de minister in hoger beroep wil, nadat alleen verzoekers in hoger beroep zijn gekomen. De betreffende brief vormt onderdeel van het procesdossier in die procedure.

Conclusie en gevolgen

34. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022 is gegrond. Verzoekers krijgen daarom het betaalde griffierecht van € 184,- in de hoofdzaak terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek en het beroep niet tijdig beslissen voor zover dat ziet op het verzoek van 10 mei 2021 aan de Raad van State;
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen voor zover het ziet op het Woo-verzoek niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022 gegrond;
  • vernietigt dat besluit op bezwaar;
  • verklaart het bezwaarschrift van verzoekers niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treed van het vernietigde besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat de Raad van State het griffierecht van € 184,- aan verzoeker vergoedt;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak
voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.