Beoordeling door de voorzieningenrechter
17. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op de beroepen van eisers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beroep niet tijdig beslissen op verzoek aan de vicepresident van de Raad van State
18. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het niet tijdig nemen van een besluit wordt in artikel 6:2 van de Awb met een besluit gelijkgesteld.
19. Hetzelfde geldt op grond van artikel 8:81 van de Awb voor het indienen van een verzoek bij de voorzieningenrechter. Dat kan alleen als er sprake is van een besluit. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter eerst of verzoekers aan de Raad van State hebben gevraagd om een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb te nemen.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 10 mei 2021 niet is aan te merken als een aanvraag om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de Raad van State en zijn afdelingen geen bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn. Dat is geregeld in artikel 1:1, tweede lid aanhef en onder d, van de Awb. Verder ziet het verzoek van 10 mei 2021 op het zetten van een handtekening onder een machtiging en daarmee op het verrichten van een feitelijke handeling en niet op het nemen van een schriftelijke beslissing. De voorzieningenrechter wijst verder op punt 9 van zijn uitspraak van 11 februari 2022, waarin is toegelicht waarom er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Daarin is kort gezegd overwogen dat verzoekers hun claim baseren op een arrest van een niet bestaand rechterlijk college, dat er geen wettelijke regeling is over een geboortetrust en dat zij geen financiële aanspraak van
€ 1.500.000,- hebben op die geboortetrust en al helemaal niet op enige uitkering van de overheid. Hun aanvragen en verzoeken zijn daarom niet gericht op het verkrijgen van een besluit dat gericht is op een publiekrechtelijke rechtshandeling.
21. Omdat de brief van eisers niet gericht kan zijn op het nemen van een besluit, is er ook geen sprake van het niet tijdig beslissen van verweerder dat op grond van artikel 6:2 van de Awb gelijkgesteld wordt met zo’n besluit. Op grond van artikel 8:1 van de Awb is de rechtbank onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Beroep niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek
22. Eiser heeft in zijn brief van 15 juli 2022 verzocht om informatie op grond van de Wob/Woo om er achter te komen wat er daadwerkelijk gebeurd is met hun eerder aan de Raad van State toegestuurde documenten en wat de Raad van State ermee heeft gedaan. Verzoekers doelen daarbij op de documenten die zij eerder over de beneficiaire aanvaarding aan de vicepresident mr. Th. De Graaf hebben gestuurd en waarin zij nadrukkelijk verzoeken om de volmacht te bekrachtigen en het proces van de beneficiaire aanvaarding bij de trust-belastingdienst in gang te zetten.
23. Op dit verzoek heeft de Raad van State aan verzoeker een ontvangstbevestiging gestuurd en vervolgens het besluit van 12 september 2022 genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Raad van State daarmee het verzoek van 15 juli 2022 opgevat als een Woo-verzoek en is de brief van 12 september 2022 aan te merken als een besluit op dat Woo-verzoek. Ook de inhoud van de brief en het vermelden van een bezwaarclausule maakt dat de brief van 12 september 2022 naar het oordeel van de voorzieningenrechter alle kenmerken heeft van een besluit, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de reactie van verzoekers van 19 september 2022 op dat besluit daarom aan te merken als een bezwaarschrift en is de reactie daarop van de Raad van State van 13 oktober 2022 aan te merken een besluit op bezwaar, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
24. De voorzieningenrechter overweegt dat de Raad van State de reactie van 25 maart 2023 en/of 2 mei 2023 van verzoekers op grond van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank had moeten doorsturen voor behandeling als beroepschrift. Dit is niet gebeurd. Verzoekers hebben pas op 19 juni 2023 een beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank ingesteld. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit beroep, kan worden aangemerkt als een ontvankelijk beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 13 oktober 2022. Hiervoor vindt de voorzieningenrechter redengevend dat het besluit op bezwaar geen beroepsclausule bevat en verzoekers ook niet worden bijgestaan door een professionele gemachtigde. Het te laat ingestelde beroep van verzoekers is daarom met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar.
25. Doordat de Raad van State met het besluit van 13 oktober 2022 heeft beslist op het bezwaar van verzoekers, hebben zij geen belang bij een oordeel over hun beroep wegens niet tijdig beslissen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
26. Teneinde tot finale geschilbeslechting te komen en om partijen duidelijkheid te geven, zal de voorzieningenrechter over het besluit op bezwaar een inhoudelijk oordeel geven.
27. De brief van 15 juli 2022 die verzoekers als Wob/Woo-verzoek hebben bestempeld, is van na de inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022, zodat de Wob niet van toepassing is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de brief van 15 juli 2022 echter geen verzoek als bedoeld in artikel 4.1 van de Woo, maar een algemeen informatieverzoek. Zowel uit de aard als inhoud van hun verzoek is op te maken dat het verzoekers niet te doen is om openbaarmaking van documenten voor een ieder. Verzoekers willen van de Raad van State informatie krijgen wat er is gebeurd met de vele brieven en documenten die zij hebben gestuurd over de gevraagde bekrachtiging van de algemene volmacht voor de uitvoering aan de beneficiaire aanvaarding van het gestelde erfdeel. Er wordt niet gevraagd om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, maar slechts om een nadere toelichting. Het verzoek is op grond van de aard en inhoud daarom aan te merken als een verzoek aan de Raad van State om een feitelijke handeling te verrichten, namelijk het beantwoorden van de vragen om informatie.
28. Omdat geen sprake is van een Woo-verzoek, is de reactie daarop van de Raad van State van 12 september 2022 geen besluit waartegen verzoekers bezwaar kunnen maken. Dit betekent dat de Raad van State het verzoek ten onrechte als een Woo-verzoek heeft aangemerkt en dat hij het daartegen gerichte bezwaarschrift van 19 september 2022 daarom niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Omdat de Raad van State dat niet heeft gedaan, is het beroep gegrond. Het besluit van 13 oktober 2022 moet daarom worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaarschrift van verzoekers alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoek om voorschot in voorlopige voorziening
29. Gelet op het oordeel in de hoofdzaak, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om bij wijze van een voorlopige voorziening het door verzoekers gevraagde voorschot te verlenen. Daartoe zou overigens sowieso geen aanleiding bestaan omdat verzoekers op basis van hun claim geen aanspraak hebben op enig bedrag van wie dan ook. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
30. Eisers hebben verzocht om een vergoeding voor schade die zij stellen te hebben geleden in verband met het uitblijven van een reactie of handelen naar aanleiding van het verzoek van 11 mei 2021 over de beneficiaire aanvaarding van hun gestelde erfdeel. Verzoekers hebben op zitting toegelicht dat zij immateriële schade hebben geleden vanwege de vele negatieve uitlatingen in de media.
31. Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding als er sprake is van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de Raad van State geen bestuursorgaan is en de door verzoekers gestelde schade voorts geen gevolg is van enig besluit of het niet tijdig nemen daarvan. Verzoekers stellen ook immateriële schade te hebben geleden door negatieve uitlatingen in de media naar aanleiding van hun eerdere procedure. Die schade is ook niet toe te schrijven aan onrechtmatig handelen of nalaten van een bestuursorgaan. Voor een immateriële schadevergoeding bestaat daarom geen grond.
32. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers niet tevreden zijn over de manier waarop de Raad van State met hun brieven is omgegaan. Zij hebben geen enkele reactie van de Raad van State ontvangen en evenmin op andere wijze informatie gekregen over hun verzoeken van 10 mei 2021. Op de zitting heeft de Raad van State toegelicht dat er zo’n 15.000 brieven zijn ontvangen met eenzelfde curieuze en onbegrijpelijke inhoud als de brieven van verzoekers en dat dergelijke brieven nog dagelijks binnenkomen. Die brieven zijn en worden daarom voor kennisgeving aangenomen, ondanks dat het gebruikelijk is dat iedereen die de Raad schrijft een reactie krijgt. De voorzieningenrechter merkt op dat van de Raad van State verwacht mag worden dat ook burgers als verzoekers een reactie op hun brieven krijgen. Als het administratief ondoenlijk is om de vele duizenden verzoeken individueel te beantwoorden, dan zou de Raad van State bijvoorbeeld ook een bericht met informatie op de website kunnen plaatsen.
Vraagstelling Afdeling bestuursrechtspraak aan de minister van Financiën
33. Over het verzoek tot overlegging van de brief met vraagstelling van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de minister van Financiën over het incidenteel appel, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting is besproken dat dit een processtap is geweest in de hoger beroepsprocedure die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State loopt. Die processtap berust op artikel 8:110 van de Awb en artikel 6 van Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 en heeft als doel om te bezien of de minister in hoger beroep wil, nadat alleen verzoekers in hoger beroep zijn gekomen. De betreffende brief vormt onderdeel van het procesdossier in die procedure.