ECLI:NL:RBMNE:2023:5486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
561935 KG ZA 23-454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-echtgenoten over de waarde van een onderneming en beslag op de woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-echtgenoten. De eiseres, die een onderneming drijft, is in een eerdere beschikking van het gerechtshof verplicht gesteld om de helft van de waarde van haar onderneming, ter waarde van ruim 1,3 miljoen euro, aan haar ex-echtgenoot te betalen. De eiseres heeft echter nog niet betaald en heeft de executie van deze beschikking geschorst, met als argument dat de continuïteit van haar onderneming in gevaar komt en dat er een noodtoestand zal ontstaan als de beschikking wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijke feitelijke misslag of misbruik van bevoegdheid. De rechter oordeelde dat de belangen van de gedaagde bij de executie van de beschikking zwaarder wegen dan die van de eiseres. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de executie van de beschikking tot een noodtoestand zal leiden en dat het beslag op haar woning niet onterecht is. De rechter heeft ook geoordeeld dat de eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een restitutierisico, waardoor de subsidiaire vordering tot zekerheidstelling eveneens werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/561935 / KG ZA 23-454
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M. de Jonge,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. I. Lieberwerth.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 11 en aanvullende producties 12 t/m 14
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 10
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op 4 oktober 2023 heeft mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was aanwezig [eiseres] , bijgestaan door advocaat mr. M. de Jonge. Verder was aanwezig [gedaagde] , bijgestaan door advocaat mr. I. Lieberwerth.
1.3.
Hierna is besloten dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Tijdens hun huwelijk heeft [eiseres] een onderneming gedreven, die zij nu ook nog voortzet. In de beschikking van het gerechtshof van 16 mei 2023 is bepaald dat [gedaagde] aanspraak heeft op de helft van de waarde van de onderneming. Het gaat om een bedrag van ruim 1,3 miljoen. [eiseres] moet dat bedrag aan [gedaagde] betalen, maar heeft tot op heden nog niets betaald.
2.2.
[gedaagde] heeft inmiddels de uitspraak van het hof aan [eiseres] betekend en betaling gevorderd van dit bedrag. Om deze vordering veilig te stellen heeft hij beslag gelegd op de woning van [eiseres] in [woonplaats] . [eiseres] vordert nu dat de executie van de beschikking van het hof wordt geschorst en dat het beslag op de woning wordt opgeheven. Volgens [eiseres] moet eerst de beslissing van de Hoge Raad op het beroep in cassatie worden afgewacht. De beschikking van het hof berust volgens haar namelijk op een feitelijke misslag doordat het hof is uitgegaan van een onjuiste berekening. Als [eiseres] nu aan de uitspraak moet voldoen brengt dat de continuïteit van haar onderneming in gevaar. Er zou een noodtoestand ontstaan. Daarnaast is de executie van de beschikking van het hof misbruik van bevoegdheid, aldus [eiseres]

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
Voor een voorlopige voorziening is een spoedeisend belang vereist. Dat vloeit in dit geval voort uit de aard van de zaak en is overigens ook niet door [gedaagde] betwist.
Vordering tot schorsing van de executie en opheffing van het beslag
3.2.
[gedaagde] beschikt op grond van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 16 mei 2023 over een titel om, wanneer [eiseres] hem niet het bedrag van € 1.345.771,- betaalt, executiemaatregelen te nemen. In dit kort geding is aan de orde of de tenuitvoerlegging van deze beschikking op grond van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door partijen ingestelde beroep in cassatie is beslist.
3.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, De Zeester) volgt dat uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan gerechtvaardigd zijn indien het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand (totdat op het rechtsmiddel is beslist) zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkreeg. Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
3.4.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd moet de eiser, afgezien van het geval dat de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de beschikking van 16 mei 2023 geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal dat daarom alsnog doen. In dat kader komt aan de orde of, zoals [eiseres] stelt, sprake is van een kennelijke feitelijke misslag, noodtoestand of misbruik van bevoegdheid.
Feitelijke misslag
3.6.
Een kennelijke juridische of feitelijke misslag in een gewezen vonnis of beschikking wordt niet lichtvaardig aangenomen. Dat geldt des te meer als het, zoals in dit geval, een op tegenspraak gewezen beschikking betreft. Van een dergelijke misslag kan slechts sprake zijn als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan of in het geval dat de motivering van de bewijsbeslissing onbegrijpelijk en/of inhoudelijk tegenstrijdig is. Daarvan is hier geen sprake. Hieronder wordt toegelicht waarom niet.
3.7.
In navolging van het advies van de door haar ingestelde deskundige heeft het hof geoordeeld dat [gedaagde] recht heeft op een netto bedrag van € 1.345.771,-. Naar de voorzieningenrechter begrijpt ziet de door [eiseres] gestelde feitelijke misslag niet op de vaststelling van dit bedrag door het hof, maar op het oordeel van het hof over de financierbaarheid daarvan. Volgens [eiseres] is daarbij sprake van een feitelijke misslag omdat het hof:
1. het deskundigenbericht en het Visserij arrest verkeerd heeft begrepen,
2. ten onrechte heeft aangenomen dat de woning niet bezwaard is met een hypotheek,
3. een onjuiste waarde van de woning heeft aangenomen.
3.7.1.
Het hof gaat in de overwegingen 2.23 tot en met 2.30 van haar beschikking in op de financierbaarheid van de aanspraak die [gedaagde] heeft. Daarbij neemt zij als uitgangspunt dat betaling van die aanspraak het voortbestaan van de onderneming van [eiseres] niet in gevaar mag brengen. [eiseres] moet in staat zijn haar broodwinning uit de onderneming te halen. De deskundige is in zijn rapport van 8 augustus 2022 tot de conclusie gekomen dat op dat moment de onderneming over onvoldoende middelen beschikte om de volledige aanspraak van [gedaagde] te betalen. Daarvoor zouden toekomstige geldstromen uit de onderneming aangewend moeten worden, tenminste als de aanspraak uit de vennootschap voldaan moet worden. De deskundige is voor de onderneming op een vrij uitkeerbaar bedrag van € 140.000,- uitgekomen, na aftrek van reeds benutte leencapaciteit, belasting, investeringskosten en een lening van de onderneming aan [eiseres] voor de aankoop van een woning voor de dochter van partijen. In totaal heeft [eiseres] de onderneming voor een bedrag van € 1.380.000,- belast met leningen voor haarzelf en haar dochter. Zie pagina 90 van het deskundigenrapport. Het hof is van oordeel dat [eiseres] met deze keuzes [gedaagde] heeft benadeeld en dat eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat daarom aan de gevolgen van deze keuzes voorbij gegaan moet worden. Het hof heeft er daarom bewust voor gekozen om uit te gaan van de oorspronkelijke bancaire leencapaciteit van € 850.000,- die de deskundige heeft berekend. In dat kader heeft het hof geoordeeld dat van [eiseres] verlangd kan worden dat zij ook haar privé vermogen aanspreekt om het aandeel van [gedaagde] uit de onderneming te betalen. Door haar privé vermogen te gebruiken wordt voorkomen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Dat is geen feitelijke misslag maar een gemotiveerd oordeel van het hof.
3.7.2.
Wat betreft het privé vermogen van [eiseres] is het hof ervan uitgegaan dat zij een woning heeft die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en vrij is van hypotheek en waarvan zij dus de volledige opbrengst kan gebruiken om [gedaagde] te betalen. Volgens [eiseres] rust er echter wel een hypotheek op de woning. Het zou gaan om een bedrag van ongeveer € 550.000,-. Dit is geen bancaire hypotheekschuld, zo heeft [eiseres] toegelicht en dat blijkt ook uit het deskundigenrapport (pagina 89). Tijdens de mondelinge behandeling van 17 maart 2023 heeft het hof een voorlopig oordeel gegeven waarin zij aan partijen tot twee keer toe kenbaar heeft gemaakt dat zij uitgaat van het feit dat de woning niet bij derden is belast (productie 7 bij de conclusie van antwoord). [eiseres] heeft dat toen niet weersproken. Dat had zij wel moeten doen als zij het hof duidelijk had willen maken dat er wel een hypotheek op de woning rust. Het lag op haar weg om het hof op dat punt te informeren. Nu zij dat kennelijk niet heeft gedaan kan zij zich niet achteraf beroepen op een kennelijke feitelijke misslag. Daar komt bij dat zij ook in deze procedure niet duidelijk heeft gemaakt dat en door wie er een hypothecaire lening is verstrekt. [eiseres] heeft daar geen stukken van overgelegd.
3.7.3.
Uit de beschikking blijkt dat het hof de door [gedaagde] gestelde waarde van 1,1 miljoen als uitgangspunt heeft genomen omdat [eiseres] dat niet heeft weerspreken. [gedaagde] heeft de waarde van de woning op dat moment gebaseerd op een overzicht van de waarden van huizen uit de buurt. [eiseres] heeft de door [gedaagde] gestelde waarde niet weersproken. Dat blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (productie 7 bij de conclusie van antwoord).
Dat het hof evident van een onjuiste waarde is uitgegaan, volgt daar niet uit. Zij is uitgegaan van informatie verstrekt door [gedaagde] , die [eiseres] niet heeft betwist. Gelet op het soort woning en de ligging daarvan, mede gelet op een eerdere waardebepaling in februari 2021 waarbij de woning is getaxeerd op € 890.000,- (pagina 89 van het deskundigen rapport), is bovendien een waarde van 1,1 miljoen niet onrealistisch, in ieder geval niet het gevolg van een kennelijke misslag
noodtoestand
3.8.
[eiseres] stelt dat er een noodtoestand zal ontstaan als [gedaagde] de beschikking van het hof mag executeren. De continuïteit van haar bedrijf komt dan in gevaar en zij is voor haar broodwinning afhankelijk van dat bedrijf. [gedaagde] heeft echter geen beslag laten leggen op zaken of goederen van de onderneming van [eiseres] , De continuïteit van de onderneming wordt dus niet aangetast door de executiehandelingen van [gedaagde] . Dat [gedaagde] van plan is om op korte termijn alsnog beslag te laten leggen op bedrijfseigendommen of tegoeden, blijkt nergens uit. Dat zal ook niet in zijn belang zijn. Uit het deskundigenrapport blijkt immers dat de onderneming op dit moment slechts een beperkt deel van de volledige aanspraak aan [gedaagde] kan betalen en dat hij een deel van zijn aanspraak betaald zal moeten worden uit toekomstig inkomen van de onderneming. Deze afhankelijkheid van het inkomen van de onderneming maakt niet waarschijnlijk dat [gedaagde] acties zal ondernemen die de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengen. Er is dus vooralsnog geen reden om aan te nemen dat [gedaagde] executiehandelingen zal verrichten die in dat opzicht tot een noodtoestand zullen leiden.
3.9.
Hetzelfde geldt voor het beslag op de woning. Handhaving daarvan leidt niet tot een noodtoestand. [eiseres] kan de woning laten taxeren, reparaties aan de woning uit laten voeren en zij kan de woning opnieuw te koop aanbieden. Daar staat het beslag niet aan in de weg. Verder is helemaal niet duidelijk dat [gedaagde] een onderhandse verkoop zal tegenhouden. Daar heeft hij ook geen belang bij. Zodra de woning verkocht is, kan [eiseres] hem namelijk een deel van zijn aanspraak betalen. Ook is [gedaagde] op dit moment niet van plan om de woning zelf via een executieveiling te verkopen. Dat heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard en is bovendien niet in zijn belang. Bij een executieverkoop zal de woning immers minder opbrengen dan bij een onderhandse verkoop.
Misbruik van bevoegdheid
3.10.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] beslag op de woning heeft laten leggen met geen enkel ander doel dan haar te schaden en dus niet voor het doel waarvoor het beslagverlof is verleend. Dat blijkt volgens haar uit het feit dat [gedaagde] wist dat zij bezig was met de verkoop van de woning.
3.11.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.9 is overwogen, blijkt dat de belangen van [eiseres] door het beslag op de woning niet noemenswaardig worden geschonden. Hier staat tegenover dat [gedaagde] wel een in rechte te respecteren belang heeft om zekerheid te verkrijgen voor zijn geldvordering. Vooral nu [eiseres] er eerder al eens voor heeft gezorgd dat er aanzienlijk minder geld beschikbaar is om die vordering te betalen. Dat [gedaagde] beslag op de woning heeft gelegd enkel en alleen om [eiseres] te schaden is dan ook niet aannemelijk.
Conclusie
3.12.
[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een kennelijke misslag, of misbruik van bevoegdheid. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat tenuitvoerlegging van de beschikking van 16 mei 2023 tot een noodtoestand zal leiden. Zij heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking en opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] bij executie van de beschikking en handhaving van het beslag. Afwijking van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd, is dan ook niet gerechtvaardigd. De primaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
Vordering tot zekerheidstelling
3.13.
Subsidiair vordert [eiseres] dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 16 mei 2023 alleen mag worden voortgezet als [gedaagde] voldoende zekerheid stelt, in de vorm van een bankgarantie ter hoogte van het bedrag van € 1.345.771,-. Dat is nodig omdat er volgens haar sprake is van een enorm restitutierisico.
3.14.
Ook deze vordering wordt afgewezen. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat er sprake is van een restitutierisico. De enkele stelling dat [gedaagde] alles op alles zal zetten om geen verhaal te kunnen bieden als door cassatie de beschikking wordt gewijzigd en [gedaagde] (een deel) van de betaalde vordering aan [eiseres] moet terugbetalen, is daartoe onvoldoende.
De proceskosten
3.15.
Het is gebruikelijk om de proceskosten te compenseren als er, zoals tussen partijen, sprake is van een (voormalige) familierechtelijke relatie. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hier van af te wijken. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023 door mr. H.A.M. Pinckaers.