In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan. De zaak kwam ter terechtzitting op 27 september 2023, waar de officier van justitie, mr. M. Kamper, de overtuiging uitsprak dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E. van der Meer, pleitte echter voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangeefster en de getuigen waren niet onafhankelijk genoeg om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de moeder van de aangeefster en die van getuige [getuige] niet als steunbewijs konden dienen, omdat deze verklaringen voortkwamen uit dezelfde bron als de aangifte van de aangeefster. Hierdoor ontbrak het vereiste onafhankelijke bewijs, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.
Daarnaast had de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd en een schadevergoeding van € 5.000 gevorderd. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de vrijspraak van de verdachte, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met haar vordering werden begroot op nihil. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.