ECLI:NL:RBMNE:2023:5459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
16/024332-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en harddrugshandel door verdachte met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en harddrugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 januari 2023 in Hilversum een geldbedrag van € 8.710 en in Laren een bedrag van € 180 heeft witgewassen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 23 januari 2023 in Laren en Hilversum cocaïne en heroïne verhandeld en opzettelijk aanwezig gehad. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen geldbedragen en een telefoon verbeurd verklaard, aangezien deze zijn verkregen door middel van de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/024332-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 23 januari 2023 in Hilversum een geldbedrag van € 8.710,-- heeft witgewassen;
Feit 2
Op 23 januari 2023 in Laren een geldbedrag van € 180,-- heeft witgewassen
Feit 3
op meerdere momenten in de periode van 1 januari 2023 tot en met 23 januari 2023 in Laren en Hilversum in cocaïne en heroïne heeft gehandeld;
Feit 4
op 23 januari 2023 in Laren 15,93 gram cocaïne en 12,13 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen ‘het voorhanden hebben, afkomstig uit enig misdrijf’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 en feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte twee geldbedragen, te weten € 8.710 en € 180 heeft witgewassen. De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid opgenomen in bijlage II van dit vonnis. De bewijsmiddelen worden telkens slechts gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Beoordelingskader witwassen
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen - in dit geval contante geldbedragen - afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Bij zijn aanhouding had verdachte naast verdovende middelen, € 180 in contanten bij zich. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een bedrag van € 8710 in briefjes van € 50,
€ 20 en € 10 aangetroffen in een dispenser van schoonmaakdoekjes, terwijl in de woning ook spullen zijn aangetroffen die duiden op de verwerking van verdovende middelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het legale inkomen van verdachte in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding geen verklaring biedt voor de aangetroffen geldbedragen. Op basis van de door verdachte aangeleverde bankafschriften heeft de politie een inschatting gemaakt van de inkomsten en uitgaven van verdachte, met verwijzing naar de richtlijnen van Nibud. De conclusie is dat het niet goed mogelijk is dat verdachte op basis van dit inkomen een groot bedrag bij elkaar zou kunnen sparen. De rechtbank acht op basis van deze feiten en omstandigheden het vermoeden gerechtvaardigd dat de onder feit 1 en feit 2 genoemde geldbedragen (van € 8710 en € 180) uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Voor wat betreft de herkomst van de beide geldbedragen , heeft de verdachte noch bij de politie als bij de rechter-commissaris noch in raadkamer een verklaring afgelegd. Wel heeft verdachte net na zijn aanhouding bij de politie verklaard dat zijn enige inkomen bestaat uit een uitkering en dat hij maar net daarvan kan rondkomen.
Pas ter terechtzitting, tijdens de inhoudelijke behandeling, heeft verdachte een verklaring afgelegd over de herkomst van de beide geldbedragen. Ten aanzien van het in de woning aangetroffen bedrag van in totaal € 8710 heeft verdachte verklaard dat het geld deels afkomstig is uit zijn inkomsten en deels afkomstig is van leningen bij vrienden en familie, ten behoeve van een nog nader te organiseren bruiloft. Verdachte heeft verklaard dat de berekening door de politie van zijn inkomsten en uitgaven niet klopt. Hij leefde zuinig waardoor hij geld overhield per maand. Hij pinde steeds het bedrag dat hij overhield om dit vervolgens thuis contant te bewaren, dit blijkt volgens verdachte uit de door hem reeds eerder overgelegde bankafschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van verdachte niet concreet, verifieerbaar en bovendien ongeloofwaardig. Verdachte heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij per maand honderden euro’s overhield in plaats van het tekort dat de politie heeft berekend, onder andere aan de hand van de door hem overgelegde bankafschriften. Daarnaast strookt deze verklaring niet met zijn verklaring, afgelegd bij de politie net na zijn aanhouding dat hij net kan rondkomen van zijn uitkering. Het enkele feit dat uit de bankafschriften blijkt dat verdachte op verschillende momenten geldbedragen heeft gepind maakt dit niet anders, ook omdat uit diezelfde bankafschriften blijkt dat hij ook diverse stortingen deed van bedragen tussen € 59 en € 600. Verdachte heeft de door hem - ook voor het eerst ter zitting - gestelde leningen bij vrienden en familie voor een nog niet geplande bruiloft ook op geen enkele wijze geconcretiseerd en onderbouwd waardoor zijn verklaring ook op dit punt niet verifieerbaar en niet geloofwaardig is.
Ten aanzien van het bedrag van € 180 dat bij zijn aanhouding onder hem in beslag is genomen heeft verdachte desgevraagd verklaard dat het bedrag van hem was, dat hij dat gepind had en dat dit bedrag bestemd was voor dagelijks gebruik. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank ook deze verklaring niet geloofwaardig. Verdachte heeft hierover niet eerder verklaard en het strookt ook niet met zijn verklaring bij de politie dat hij net kan rondkomen van zijn uitkering, hetgeen wordt ondersteund door voornoemde berekening door de politie. Ter zitting heeft verdachte zijn verklaring bovendien niet onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van de door hem eerder overgelegde bankafschriften.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van de beide geldbedragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van € 8710 en € 180 van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. De rechtbank acht het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
Verdachte heeft ten aanzien van deze feiten een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft voor deze feiten, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2023, genummerd PL0900-2023022888-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 9-11;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 25 januari 23, genummerd PL0900-2023022888-23, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 60-64;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van het NFI 25 januari 2023, doorgenummerde pagina 65;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van het NFI 25 januari 2023, doorgenummerde pagina 66;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van het NFI 25 januari 2023, doorgenummerde pagina 67;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van het NFI 25 januari 2023, doorgenummerde pagina 68.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 23 januari 2023, te Hilversum, een geldbedrag van 8.710 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 2 primair
op 23 januari 2023, te Laren, een geldbedrag van 180 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 3
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 23 januari 2023, in Nederland, opzettelijk heeft verkocht afgeleverd, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op 23 januari 2023 te Laren, opzettelijk aanwezig heeft gehad 15,93 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 12,13 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair en feit 2 primair
telkens witwassen;
Feit 3 en feit 4
eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Met verwijzing naar de eerdere opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de raadsman verzocht om geen voorwaardelijk strafdeel (meer) op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, namelijk witwassen en harddrugshandel en -bezit. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit en ondermijning in de samenleving. Hiermee worden de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken. Daders van strafbare feiten worden op deze wijze in staat gesteld om met het oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Verdachte heeft zich naast witwassen ook schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van deze harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek en heeft verdachte geen acht geslagen op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf en taakstraf vanwege vermogensfeiten, en in zoverre is er dus sprake van recidive.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 15 mei 2023, opgemaakt door S. Bolten, reclasseringswerker. Hierin staat dat de reclassering meerdere risicofactoren ziet. Zo heeft verdachte geen zinvolle dagbesteding en lijkt verdachte zich te bevinden in een pro-crimineel netwerk. Op psychosociaal vlak ziet de reclassering problemen in de oplossingsvaardigheden. De reclassering adviseert om die reden een deels voorwaardelijk straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) deelname aan gedragsinterventie cognitieve gedragstraining, (iii) bijdragen aan het verkrijgen van dagbesteding en (iv) openheid geven in zijn financiën. Tegenover de reclassering en ter zitting heeft verdachte aangegeven geen behoefte te hebben aan begeleiding met betrekking tot zijn gedrag, dagbesteding of financiën.
8.3.3
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Een vrijheidsstraf is op zijn plaats. Gelet op de afkerende houding van verdachte ten opzichte van de bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen. Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (81), en waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de telefoon en het geld verbeurd te verklaren. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de verdovende middelen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de rechtbank verzocht om het geld te retourneren aan verdachte. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de overige inbeslaggenomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze bedragen is het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezenverklaarde begaan. De rechtbank zal eveneens de in beslag genomen telefoon verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde begaan.
De rechtbank zal de in beslag genomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer. Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde begaan en deze voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b en 36c, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 160 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 79 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 100 EUR (Omschrijving: PL0900-2023022888-3108975);
  • 80 EUR (Omschrijving: PL0900-2023022888-3108977);
  • 5450 EUR (Omschrijving: PL0900-2023022888-3109252);
  • 2640 EUR (Omschrijving: PL0900-2023022888-3109253);
  • 620 EUR (Omschrijving: PL0900-2023022888-3109255);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2023022888-G3108983);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 6 STK cocaïne (Omschrijving: PL0900-2023022888-G3108986);
  • 8 STK cocaïne (Omschrijving: PL0900-2023022888-G3108987);
  • 61 BOL cocaïne (Omschrijving: PL0900-2023022888-G3108990);
  • 31 STK heroïne (Omschrijving: PL0900-2023022888-G3108991).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2023.
Mrs. Van Buel en Schormans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 januari 2023, te Hilversum, althans in Nederland, (van) een
geldbedrag van 8.710 euro, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den), en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2023, te Hilversum, althans in Nederland, een
geldbedrag van 8.710 euro, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en)
onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 23 januari 2023, te Laren, althans in Nederland, (van) een
geldbedrag van 180 euro, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den), en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2023, te Laren, althans in Nederland, een geldbedrag
van 180 euro, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden
heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk
afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot en
met 23 januari 2023 te Laren en/of te Hilversum, althans in Nederland, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
4
hij op of omstreeks 23 januari 2023 te Laren, althans in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 15,93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 12,13 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
Bijlage II: de bewijsmiddelen
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2023, genummerd PL0900-2023022888-17, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
In het opsporingsonderzoek contra de verdachte: [verdachte] . Wij hielden verdachte op 23 januari 2023 staande in Laren. Bij verdachte werd 180 euro aangetroffen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig op de [adres] , [woonplaats] .
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2023, genummerd PL0900-2023022888-19, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Wij gingen op 23 januari 2023 met een machtiging tot binnentreden binnen bij de woning gelegen aan de [adres] , [woonplaats] . Ik zag dat op de bovenkant van de zwarte kast in het midden een televisie stond met links daar naast een lichtblauwe dispenser bestemd voor billen- schoonmaakdoekjes. Ik zag dat de dispenser gesloten was. Toen ik de deksel van de dispenser had gehaald, zag ik dat er een pakje met doekjes in lag. Daarna heb ik het pakje met doekjes uit de dispenser gehaald en zag ik dat er meerdere wikkels van geld lagen. Ik telde in totaal 8710,- euro:
- 109 biljetten van 50,- euro (vijftig euro)
- 132 biljetten van 20,- euro (twintig euro)
- 62 biljetten van 10,- euro (tien euro) [2]
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2023, genummerd PL0900-2023022888-44, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de door de verdachte [verdachte] aangeleverde rekeningafschriften, bankrekening [bankrekening] , heb ik de bankafschriften bekeken en dat afgezet tegen de Nibud-norm.
Inkomsten per maand:
Gemeente [gemeente] WIZ € 991,64
5% vakantietoeslag € 49,58
Huurtoeslag € 276,00
Zorgtoeslag (gemiddeld) € 112,00
Totaal netto inkomsten per maand: € 1.429,00
Vaste lasten € 1330,00
Reserveringsuitgaven € 121,00
Huishoudelijke uitgaven € 100,00
Totaal uitgaven € 1.551,00
Saldo tekort € 122,00 per maand
Dit zou inhouden dat [verdachte] met zijn inkomen en uitgaven nooit een groot bedrag bij elkaar kan sparen.
Wat mij verder opvalt aan de rekeningafschriften van [verdachte] is dat na het overmaken
van zijn inkomen van de gemeente, hij kort daarna bijna het hele bedrag in een paar
keer weer afhaalt. Tevens was ook te zien dat hij diverse pas stortingen deed van
bedragen tussen de 59,- euro en 600,- euro.
Tevens volgens zijn bankafschriften zag ik dat [verdachte] ongeveer 829,- euro aan CJIB
boetes heeft betaald, waardoor zijn besteedbaar inkomen nog verder zou zakken. [3]

Voetnoten

1.Pagina 55.
2.Pagina 17.
3.Pagina 1.