ECLI:NL:RBMNE:2023:5438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
562591
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en verjaring van vorderingen in kort geding over cryocabines

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben twee Nederlandse besloten vennootschappen, [eiser sub 1] B.V. en [eiser sub 2] B.V., een kort geding aangespannen tegen de Duitse rechtspersoon [gedaagde] GmbH. De eisende partijen vorderen demontage en verwijdering van cryocabines die zij van [gedaagde] hebben aangeschaft, alsook een voorschot op de terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding. De achtergrond van de zaak ligt in een koopovereenkomst die op 30 oktober 2019 is gesloten, waarbij [eiser sub 1] twee cryocabines heeft gekocht voor € 180.000,-. Na herhaaldelijke klachten over gebreken aan de cabines, heeft [eiser sub 1] de overeenkomst per 1 september 2023 buitengerechtelijk ontbonden.

De voorzieningenrechter heeft allereerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat [gedaagde] stilzwijgend de bevoegdheid van de Nederlandse rechter heeft aanvaard. Vervolgens is het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij het Weens Koopverdrag van toepassing is, met Duits recht voor geschilpunten die niet door het verdrag worden geregeld. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser sub 1] verjaard is volgens Duits recht, omdat de dagvaarding meer dan twee jaar na de levering van de cryocabines is betekend. De vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/562591 / KG ZA 23-484
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2023
in de zaak van

1.de besloten vennootschap [eiser sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
de besloten vennootschap [eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
[gedaagde] GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mr. C. Jeloschek en mr. F.L.M. van de Wetering.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 78,
- de producties 1 t/m 14 van [gedaagde] ,
- de aanvullende producties 79 t/m 82 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de aantekeningen van de griffier van de zitting gehouden op 2 oktober 2023,
- de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Aan het einde van zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat heden vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] is een onderneming die cryotherapie aanbiedt aan haar klanten door gebruikmaking van cryocabines. Dit zijn cabines waarin het lichaam in korte tijd wordt blootgesteld aan extreme kou. [gedaagde] is een Duitse producent en leverancier van dergelijke cryocabines.
2.2.
Op 30 oktober 2019 hebben [eiser sub 1] en [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten voor de levering van twee -85 °C cryocabines voor een bedrag van € 180.000,-. Daarbij is één jaar gratis onderhoud overeengekomen en twee jaar garantie onder de voorwaarde dat periodiek onderhoud plaatsvindt. De levering vond plaats op 9 december 2019 en de inbedrijfstelling op 12 december 2019.
2.3.
Nadat de cabines begin 2020 in gebruik zijn genomen heeft [eiser sub 1] gedurende de opvolgende jaren meermaals geklaagd bij [gedaagde] over gebreken.
2.4.
In augustus 2022 is tussen [eiser sub 2] en [gedaagde] een kortgedingprocedure aanhangig geweest, die heeft geresulteerd in een schikkingsakkoord. In punt 4 van het schikkingsakkoord is bepaald dat [gedaagde] binnen 3 weken na 30 augustus 2022 op eigen kosten de cryocabines van [eiser sub 1] zal repareren.
2.5.
Volgens [eiser sub 1] is deze laatste verplichting niet nagekomen. Daarnaast zijn volgens [eiser sub 1] de aan haar geleverde cabines non-conform en schiet [gedaagde] tekort in haar overige verplichtingen uit de koopovereenkomst. [eiser sub 1] heeft daarom de overeenkomst per 1 september 2023 buitengerechtelijk ontbonden, ten gevolge waarvan [gedaagde] gehouden kan worden de koopprijs terug te betalen en de cabines te demonteren. Voorts houdt [eiser sub 1] [gedaagde] aansprakelijk voor alle schade als gevolg van de tekortkomingen.
Vorderingen in dit kort geding
2.6.
In deze kortgedingprocedure vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] demontage en verwijdering van de cabines en een voorschot van € 90.000,- op de terugbetaling van de koopsom als gevolg van de ontbinding, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderen zij een voorschot van € 150.000,- aan schadevergoeding en veroordeling van [gedaagde] in de rente en kosten van het geding.
2.7.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 2] en tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] .
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

De bevoegde rechter
3.1.
Dit kort geding heeft een internationaal karakter omdat [gedaagde] in Duitsland is gevestigd. Daarom moet allereerst ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
3.2.
De bevoegdheid van de rechter dient te worden getoetst aan de bepalingen uit de Brussel I-bis-Verordening. Het uitgangspunt van de Brussel I-bis-Verordening is dat de rechter in de lidstaat waar gedaagde is gevestigd, bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Aangezien [gedaagde] een in Duitsland gevestigde partij is, is in beginsel de Duitse rechter bevoegd kennis te nemen van het geschil. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat [gedaagde] in deze procedure is verschenen, zonder zich te beroepen op een gebrek aan rechtsmacht van de Nederlandse rechter of onbevoegdheid van deze rechtbank, zodat dit als een stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter geldt als bedoeld in artikel 26 Brussel I-bis-Verordening.
3.3.
De voorzieningenrechter is dus bevoegd kennis te nemen van deze zaak.
Toepasselijk recht
3.4.
Omdat het in deze zaak gaat om overeenkomsten tussen een Duitse en een Nederlandse partij, moet worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen.
3.5.
Op de koopovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] is het Weens Koopverdrag in beginsel van toepassing, nu beide partijen zijn gevestigd in een verdragsstaat en de koopovereenkomst roerende zaken als onderwerp heeft. Er is niet gesteld of gebleken dat partijen het Weens Koopverdrag contractueel hebben uitgesloten. Verder geldt dat voor zover het Weens Koopverdrag ten aanzien van bepaalde geschilpunten die partijen verdeeld houden geen regeling biedt, op grond van artikel 4 lid 1 onder a Rome I Verordening Duits recht van toepassing is. Dat artikel bepaalt immers dat de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft.
Niet-ontvankelijkheid [eiser sub 2]
3.6.
[gedaagde] voert aan dat [eiser sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze procedure, omdat zij geen partij is bij het geschil in deze procedure. [eiser sub 2] stelt dat zij partij is bij het schikkingsakkoord waarin een verplichting jegens [eiser sub 1] was neergelegd en daarom ook partij is in deze procedure.
3.7.
Niet gesteld of gebleken is waarom [eiser sub 2] een (spoedeisend) belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. De vorderingen in deze procedure zijn gestoeld op de rechtsgevolgen van de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] . [eiser sub 2] is geen partij bij die koopovereenkomst. [eiser sub 2] is daarom niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verjaring
3.8.
Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde] betoogd dat de vordering van [eiser sub 1] - voor zover al sprake zou zijn van gebrekkige cryocabines - naar Duits recht verjaard is. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
3.9.
Verjaring is niet geregeld in het Weens Koopverdrag. Het Duitse recht bepaalt dus in dit geval de verjaringstermijn. Het toetsingskader in deze zaak wordt gevormd door de artikelen in het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB).
3.9.1.
Artikel 438 “
Verjährung der Mängelansprüche” luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(1) Die in § 437 Nr. 1 und 3 bezeichneten Ansprüche verjähren
1. in 30 Jahren, wenn der Mangel
a.
a) in einem dinglichen Recht eines Dritten, auf Grund dessen Herausgabe der Kaufsache verlangt werden kann, oder
b) in einem sonstigen Recht, das im Grundbuch eingetragen ist,
besteht,
2. in fünf Jahren
a.
a) bei einem Bauwerk und
b) bei einer Sache, die entsprechend ihrer üblichen Verwendungsweise für ein Bauwerk verwendet worden ist und dessen Mangelhaftigkeit verursacht hat, und
3. im Übrigen in zwei Jahren.
(2) Die Verjährung beginnt bei Grundstücken mit der Übergabe, im Übrigen mit der Ablieferung der Sache. (…)
(4) Für das in § 437 bezeichnete Rücktrittsrecht gilt § 218.”
3.9.2.
Artikel 203 “
Hemmung der Verjährung bei Verhandlungen” luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Schweben zwischen dem Schuldner und dem Gläubiger Verhandlungen über den Anspruch oder die den Anspruch begründenden Umstände, so ist die Verjährung gehemmt, bis der eine oder der andere Teil die Fortsetzung der Verhandlungen verweigert. Die Verjährung tritt frühestens drei Monate nach dem Ende der Hemmung ein.”
3.10.
[gedaagde] heeft gesteld dat in deze zaak de verjaringstermijn op grond van artikel 438, lid 1, nr. 3 BGB twee jaren beloopt. Op grond van lid 2 van datzelfde artikel is die verjaringstermijn gaan lopen de dag na levering van de cryocabines, dus op 9 december 2019. [eiser sub 1] heeft echter pas in september 2023 de dagvaarding aan [gedaagde] betekend. Toen was de vordering van [eiser sub 1] al verjaard. Een “
hemmung”(stuiting/pauzering/onderbreking/opschorting) van de verjaringstermijn op grond van artikel 203 BGB is in dit geval niet aan de orde.
3.11.
[eiser sub 1] heeft niet weersproken dat de door [gedaagde] gestelde verjaringstermijn van twee jaren in deze zaak van toepassing is. Zij heeft evenmin betwist dat er tussen de levering van de cryocabines en het betekenen van de dagvaarding meer dan twee jaren verstreken is. Daarnaast heeft [eiser sub 1] zich niet beroepen op “
hemmung” van de verjaringstermijn en in het kader daarvan dus ook niets aangevoerd wat volgens het BGH voor stuiting/pauzering/onderbreking/opschorting van de verjaringstermijn is vereist.
3.12.
Op basis van voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de vordering verjaard is. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.13.
Omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ongelijk hebben gekregen zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
6.816,00
3.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eiser sub 2] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
4.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] af,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 2] en [eiser sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.816,00,
4.4.
veroordeelt [eiser sub 2] en [eiser sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser sub 2] en [eiser sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken door mr. S.H. Gaertman op 16 oktober 2023.
HW (5330)