ECLI:NL:RBMNE:2023:5396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
UTR_23_1998
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor functiewijziging van een monumentale villa en de gevolgen voor een schoolgebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist is verleend voor de realisatie van zes appartementen in een monumentale villa. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2023, was van mening dat de vergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan, omdat wonen niet is toegestaan binnen de maatschappelijke bestemming. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat het college bevoegd was om deze te verlenen en de betrokken belangen op een juiste manier heeft afgewogen.

De rechtbank oordeelde dat het schoolgebouw, dat zich achter de villa bevindt, planologisch-juridisch zelfstandig kan functioneren binnen de maatschappelijke bestemming, ook als het gebruik van de villa verandert. Eiser had geen bezwaren tegen de ontwikkeling van appartementen in de villa, maar was bezorgd over de toekomst van het schoolgebouw. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder en het college voldoende rekening hebben gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de vergunning rechtmatig is verleend. Eiser had ook bezwaar tegen de ontsluiting van de villa, maar de rechtbank oordeelde dat het college redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat de ontsluiting veilig is.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bepaalde dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De proceskosten van eiser komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1998

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. E.U.H. van de Schepop).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] (de vergunninghouder),
(gemachtigde R. de Vos).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 14 februari 2023 op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens het college [A] (casemanager) en [B] (beoordelaar in het kader van het aanwezige groen) op de zitting verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.

Overwegingen

1. De zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college op 5 juli 2022 aan de vergunninghouder heeft verleend voor het realiseren van zes appartementen in de monumentale villa ‘ [naam] ’ aan de [adres] in [woonplaats] . Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten als beslissing op eisers bezwaar. De omgevingsvergunning heeft geen betrekking op het schoolgebouw dat achter de villa staat en waarin een huiswerkinstituut is gevestigd.
Beoordelingskader
2. Het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend past niet binnen het bestemmingsplan, omdat wonen binnen de geldende bestemming ‘Maatschappelijk’ niet is toegestaan. Het college is bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen. Bij de beslissing om wel of geen gebruik te maken van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Schoolgebouw aan de achterzijde van het perceel
3. Eiser heeft geen bezwaren tegen de ontwikkeling van appartementen in de monumentale villa, maar wel tegen de onzekerheid die nu bestaat voor de toekomst van het schoolgebouw aan de achterzijde van het perceel. Eiser wijst er daarbij op dat dit gebouw als bijgebouw is vergund.
4. De rechtbank overweegt dat het bestemmingsvlak ‘Maatschappelijk’ op deze locatie twee bouwvlakken heeft en dat zowel de villa als het schoolgebouw binnen een van de twee bouwvlakken zijn gesitueerd. De planregels maken het mogelijk om gebouwen te bouwen binnen een bouwvlak. Daarbij is geen beperking opgenomen in die zin, dat het gebouw op het ene bouwvlak een relatie moet hebben met het gebouw op het andere bouwvlak. Binnen de beide bouwvlakken mag dan ook een gebouw aanwezig zijn ten dienste van de maatschappelijke bestemming. Dat het schoolgebouw een bijgebouw is in de zin zoals eiser dat ziet, is dan ook onjuist. De wijze waarop het schoolgebouw in het verleden vergund is, is daarbij niet meer relevant. Het bestemmingsplan is immers daarna vastgesteld en vormt de regulering voor wat er nu is toegestaan.
5. Hieruit volgt dat het schoolgebouw in planologisch-juridische zin als zelfstandig gebouw kan functioneren binnen de maatschappelijke bestemming, ook als het gebruik overeenkomstig die bestemming in de villa niet wordt voortgezet. In de praktijk is daarvan nu ook sprake, met het huiswerkinstituut. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat het toestaan van woningen in de villa er niet toe leidt dat op het resterende deel van het bestemmingsvlak een situatie ontstaat die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Als in de toekomst een ander dan maatschappelijk gebruik wenselijk is voor het schoolgebouw, dan moet de gemeenteraad of het college op dat moment beoordelen of dat passend is binnen een goede ruimtelijke ordening. Een toekomstige wijziging naar een woonfunctie kan eiser op dat moment weer aan de orde stellen, uiteindelijk ook bij de bestuursrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontsluiting van de achtertuin en de parkeerplaatsen
6. Eiser is het verder niet eens met de wijze waarop de villa zal worden ontsloten langs de westzijde van de villa. Dat leidt tot een onnodige aantasting van het monumentale karakter van de tuin.
7. De rechtbank oordeelt dat het college redelijkerwijs tot de conclusie heeft kunnen komen dat het perceel op veilige wijze toegankelijk zal zijn. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft bovendien gekeken naar de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Zij vindt de nieuwe wijze van ontsluiten jammer, maar heeft daarover wel positief geadviseerd. Het college heeft dat advies mogen volgen. Een verdere afweging over de ontsluiting is in het kader van de vergunningverlening niet nodig. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft op de zitting zijn beroepsgrond over het aantal parkeerplaatsen en de locatie hiervan ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet verder bespreken.
Samenspraak met de omwonenden
9. Eiser voert ten slotte aan dat het college heeft toegezegd dat de herontwikkeling van de villa in samenspraak met de omwonenden zou gebeuren en dat die toezegging niet is nagekomen. Eiser wijst op de brieven die het college in 2018 naar de omwonenden heeft gestuurd.
10. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank overweegt dat in de brief van het college van 18 juli 2018 inderdaad staat dat “een belangrijke voorwaarde” voor de herontwikkeling is dat de omgeving bij de planontwikkeling wordt betrokken. Op de zitting is besproken dat er verschillende contactmomenten zijn geweest tussen de vergunninghouder en de omwonenden. Voor zover dat niet in lijn is met de brief uit 2018 betekent dit niet dat de omgevingsvergunning daardoor onrechtmatig is verleend. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser en andere omwonenden in de bezwaarprocedure al hun wensen en standpunten bekend hebben kunnen maken die zij anders in een eerder stadium naar voren hadden kunnen brengen. De toezegging in de brief uit 2018 strekt bovendien niet zover, dat het college niet zou meewerken aan het verlenen van een omgevingsvergunning zonder dat een bepaalde vorm van inspraak zou zijn geboden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat het college op de zitting heeft erkend dat er in de bezwaarfase argumenten zijn aangedragen die niet direct relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waardoor het voorstelbaar is dat eiser in beroep is gekomen. Het college heeft aangeboden het griffierecht te vergoeden en de rechtbank zal hem daartoe veroordelen.
De proceskosten die eiser stelt te hebben gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat het beroep ongegrond is en het college die kosten niet wil vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.