ECLI:NL:RBMNE:2023:5380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
9889041 UT VERZ 22-7672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bewindvoerder wegens tekortkomingen bij de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de aansprakelijkheid van een bewindvoerder, [bewindvoerder 2] B.V., voor tekortkomingen in de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [echtgenoot]. De rechthebbende, geboren in 1940, heeft sinds 29 maart 2023 bewind, en de zaak betreft de periode waarin [bewindvoerder 2] B.V. als bewindvoerder heeft gefunctioneerd van 6 januari 2017 tot 1 november 2021. De rechthebbende was gehuwd met [echtgenoot], die in 2008 is overleden. De kinderen van het echtpaar hebben een procedure aangespannen om hun erfdeel op te eisen, wat leidde tot de benoeming van verschillende bewindvoerders in de loop der jaren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bewindvoerder 2] B.V. tekort is geschoten in haar zorgplicht als bewindvoerder. Dit tekortschieten heeft geleid tot schade voor de rechthebbende, die in totaal € 22.697,02 aan schadevergoeding zal ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook de huidige bewindvoerder, [bewindvoerder 1] B.V., de opdracht gegeven om toe te zien op de incasso van dit bedrag. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummer: 9889041 UT VERZ 22-7672
BM nummer: [BM nummer]
Ambtshalve beschikking 12 oktober 2023
Met betrekking tot:
[rechthebbende],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
over wiens vermogen vanaf 29 maart 2023 het bewind wordt gevoerd door:
[bewindvoerder 1] B.V.,
correspondentieadres: [postbusnummer 1] ,
[vestigingsplaats 1] ,
en over wiens vermogen van 6 januari 2017 tot 1 november 2021 bewind werd gevoerd door:
[bewindvoerder 2] B.V. t.h.o.d.n. [bewindvoerder 2],
correspondentieadres: [postbusnummer 2] ,
[vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [bewindvoerder 2] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de door [bewindvoerder 2] ingediende rekeningen en verantwoordingen over de periode van 1 januari 2018 tot 1 november 2021;
- de nadere informatie van [bewindvoerder 2] op de brief van de griffier van 22 maart 2022, ter griffie ingekomen op [trouwdatum] 2022;
- de nadere informatie die [bewindvoerder 2] per brief van 1 mei 2023 heeft toegezonden; en
- de reactie van [bewindvoerder 2] op de brief van de griffier van 24 juli 2023, ingekomen per e-mail op 6 september 2023.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 februari 2023. Ter zitting zijn mevrouw [A] en mevrouw [B] namens [bewindvoerder 2] verschenen. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.

2.Wijzigingen bewindvoerder [rechthebbende]

2.1.
Bij beschikking van 2 augustus 2016 heeft de kantonrechter, over de goederen die [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ) toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [bewindvoerder 3] h.o.d.n. [bewindvoerder 3] .
2.2.
Bij beschikking van 5 januari 2017 heeft de kantonrechter met ingang van de dag na de uitspraak van de beschikking [bewindvoerder 3] h.o.d.n. [bewindvoerder 3] ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoerder 2] met ingang van de dag na de uitspraak van de beschikking benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
2.3.
Bij beschikking van 13 oktober 2021 heeft de kantonrechter met ingang van 1 november 2021 [bewindvoerder 2] ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoerder 4] B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
2.4.
Bij beschikking van 29 maart 2023 heeft de kantonrechter met ingang van 1april 2023 [bewindvoerder 4] B.V. ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoerder 1] B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder.

3.Feiten

3.1.
[rechthebbende] was gehuwd in gemeenschap van goederen met [echtgenoot] (hierna te noemen: [echtgenoot] ). [echtgenoot] is overleden op [overlijdensdatum] 2008. Op grond van het testament van [echtgenoot] verkregen de drie kinderen, uit het huwelijk van [rechthebbende] en [echtgenoot] , voor het kindsdeel een vordering op de langstlevende ouder [rechthebbende] .
3.2.
Op [trouwdatum] 2015 is [rechthebbende] in het huwelijk getreden met de heer [D] , zonder het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Vanwege een bepaling in testament van [echtgenoot] zijn daardoor de vorderingen van de kinderen in de nalatenschap van [echtgenoot] opeisbaar geworden.
3.3.
De kinderen van [rechthebbende] en [echtgenoot] zijn op 21 oktober 2016 een procedure tegen [rechthebbende] gestart om hun erfdeel in de nalatenschap van hun vader op te eisen. Op dat moment was de heer [bewindvoerder 3] (h.o.d.n. [bewindvoerder 3] ) bewindvoerder van [rechthebbende] . Hij was eveneens bewindvoerder over het vermogen van de zoon van [rechthebbende] , de heer [zoon] . Wegens belangenverstrengeling is de heer [bewindvoerder 3] ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoerder 2] benoemd tot opvolgend bewindvoerder van [rechthebbende] .
3.4.
Op 30 augustus 2018 heeft in de procedure tussen de kinderen enerzijds en [rechthebbende] (en [bewindvoerder 2] als haar bewindvoerder) anderzijds een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens [bewindvoerder 2] was daarbij mevrouw [E] aanwezig. In het proces-verbaal is opgenomen dat partijen de omvang van de nalatenschap dienen vast te stellen en dat de woning die toebehoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap dient te worden getaxeerd en verkocht, teneinde de vorderingen van de kinderen op [rechthebbende] te kunnen voldoen.
3.5.
Vervolgens heeft op 10 december 2019 opnieuw een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens [bewindvoerder 2] was daarbij de heer [F] aanwezig. Uit het proces-verbaal blijkt het volgende:
  • Partijen hebben uitvoering gegeven aan de afspraken die tijdens de comparitie van partijen in 2018 zijn gemaakt, inhoudende onder meer de verkoop van de voormalige echtelijke woning van [echtgenoot] en [rechthebbende] ;
  • Tussen partijen staat vast dat de kinderen van [rechthebbende] voor drie vierde deel gerechtigd zijn tot de nalatenschap van [echtgenoot] ;
  • Partijen zijn overeen zijn gekomen dat het aandeel van de kinderen in de nalatenschap, dat in depot stond bij een notaris na verkoop van de woning, kan worden overgemaakt op de derdengeldrekening van mr. Galama (advocaat van de kinderen).
Partijen hebben op de comparitie van 10 december 2019 geen afspraken gemaakt over de verschuldigdheid van (wettelijke) rente over de erfdelen van de kinderen.
3.6.
In de periode van 10 december 2019 heeft [bewindvoerder 2] met mr. Galama gecorrespondeerd over de uitvoering van de afspraken. Mevrouw [E] heeft namens [bewindvoerder 2] op 11 mei 2020 onder meer het volgende bericht aan mr. Galama gestuurd:

[bewindvoerder 2] gaat akkoord met het voorstel zoals beschreven in uw mail van 23 december (jaartal) dat 3/4e van het saldo per [overlijdensdatum] 2008 ad € 101.946,-, ¾ bedraagt € 76.459,50, en de enkelvoudige wettelijke rente daarover gerekend vanaf [overlijdensdatum] 2008 bedraagt € 23.964,49. Voor de verdere afwikkeling wenst [bewindvoerder 2] een gezamenlijke mail op te stellen richting de notaris.”
3.7.
Vervolgens is tussen mr. Galama en [bewindvoerder 2] discussie ontstaan over de wijze waarop het depotbedrag aan de kinderen zou worden uitbetaald. Die discussie heeft niet geleid tot een verdeling van het depotbedrag dat nog op de derdengeldenrekening van de notaris stond.
3.8.
Uiteindelijk heeft mr. Galama reden gezien om namens de kinderen een kort geding tegen [bewindvoerder 2] (in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [rechthebbende] ) aanhangig te maken. Op 15 maart 2021 heeft een zitting bij de Rechtbank Gelderland plaatsgevonden, waarbij [bewindvoerder 2] verstek heeft laten gaan. In het vonnis in kort geding van 15 maart 2021 is [bewindvoerder 2] veroordeeld om de notaris instructie te geven, inhoudende dat de notaris € 101.084,38 alsmede de wettelijke rente vanaf 23 december 2019 tot aan de dag van de betaling zou overmaken naar de derdengeldrekening van mr. Galama. [bewindvoerder 2] is eveneens veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
3.9.
[bewindvoerder 2] heeft per e-mail van 7 april 2021 mr. Galama geïnformeerd dat zij de notaris heeft geïnstrueerd een bedrag van € 104.760,84 - bestaande uit de hoofdsom, rente en kosten - over te maken op de derdengeldenrekening van mr. Galama. [bewindvoerder 2] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het kort gedingvonnis. Na uitbetaling van € 104.760,84 aan mr. Galama, is het restantbedrag wat bij de notaris in depot stond aan [rechthebbende] uitbetaald (op de beheerrekening die [bewindvoerder 2] voor [rechthebbende] aanhield). Dit betrof nog een bedrag van € 57.994,51. Dit is verwerkt in de rekening en verantwoording 2021 in het bewind van [rechthebbende] .

4.Beoordeling handelen [bewindvoerder 2]

4.1.
De kantonrechter heeft [bewindvoerder 2] vragen gesteld over de afwikkeling van de nalatenschap en verantwoording van de uitbetaling van € 104.760,84 aan de kinderen van [rechthebbende] . Over dit onderwerp is [bewindvoerder 2] op de zitting van 23 februari 2023 gehoord en heeft [bewindvoerder 2] op meerdere momenten in 2022 en 2023 informatie verschaft. De kantonrechter is van oordeel dat [bewindvoerder 2] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en aansprakelijk is voor de schade die [rechthebbende] als gevolg daarvan heeft geleden. De kantonrechter legt dit oordeel hierna uit.
4.2.
Uit het testament van [echtgenoot] volgt dat de vorderingen van de kinderen (de kindsdelen) niet rentedragend zijn, tenzij de erfgenamen anders overeen komen. Uit de processen-verbaal van comparitie van 30 augustus 2018 en 10 december 2019 volgt niet dat daarover afwijkende afspraken zijn gemaakt. [bewindvoerder 2] heeft de kantonrechter evenmin om toestemming gevraagd voor deze wijze van verdelen van de nalatenschap van [echtgenoot] . Dit betekent dat er geen grond was om in te stemmen met het berekenen van wettelijke rente over de vordering van de kinderen op [rechthebbende] als langstlevende vanaf de overlijdensdatum van [echtgenoot] .
4.3.
[bewindvoerder 2] is als bewindvoerder van [rechthebbende] in 2019 en 2020 met mr. Galama (als advocaat van de kinderen van [rechthebbende] ) overeen gekomen dat de kinderen aanspraak kunnen maken op de wettelijke rente over de kindsdelen, vanaf [overlijdensdatum] 2008 (overlijdensdatum heer [echtgenoot] ). De kindsdelen bedragen in totaal € 76.459,50. [bewindvoerder 2] is vervolgens per e-mail van 11 mei 2020 met de kinderen van [rechthebbende] overeen gekomen dat over dat bedrag wettelijke rente kan worden gerekend vanaf [overlijdensdatum] 2008. In eerste instantie heeft [bewindvoerder 2] (per e-mail van 11 mei 2020) erkend dat de wettelijke rente berekend kon worden tot 23 december 2019. Vervolgens heeft [bewindvoerder 2] per e-mail van 15 mei 2020 eveneens ingestemd met het berekenen van (aanvullende) wettelijke rente over de periode van 23 december 2019 tot 15 mei 2020 (een bedrag van € 660,39). Uit deze e-mail van [bewindvoerder 2] leidt de kantonrechter af dat [bewindvoerder 2] eveneens vond dat zij eerder had moeten instemmen met een regeling.
4.4.
[bewindvoerder 2] is vervolgens niet overgegaan tot het geven van een instructie aan de notaris die strekt tot uitbetaling van hetgeen zij met de kinderen van [rechthebbende] is overeen gekomen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de kinderen zich genoodzaakt zagen om in kort geding te vorderen dat [bewindvoerder 2] , als bewindvoerder van [rechthebbende] , een tot verdeling van het depot strekkende opdracht aan de notaris zou geven. [bewindvoerder 2] is in die kort gedingprocedure niet verschenen, en heeft evenmin binnen de beroepstermijn appel ingesteld tegen het veroordelende vonnis. [bewindvoerder 2] heeft in plaats daarvan per e-mail van 7 april 2021 aan de notaris opdracht gegeven om een bedrag van € 104.760,84 op de derdengeldenrekening van mr. Galama over te maken.
4.5.
Het handelen en nalaten van [bewindvoerder 2] heeft ertoe geleid dat in totaal een bedrag van € 104.760,84 aan (de advocaat van) de kinderen van [rechthebbende] is overgemaakt. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van de kindsdelen (€ 76.459,50), de wettelijke rente berekend vanaf [overlijdensdatum] 2008 en de proceskosten.
4.6.
Het behoort tot de taken van een bewindvoerder om de juridische en financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. [bewindvoerder 2] heeft dat nagelaten en heeft ten onrechte ingestemd met het berekenen van wettelijke rente over de kindsdelen vanaf [overlijdensdatum] 2008. Daarnaast heeft [bewindvoerder 2] zich ten onrechte niet gesteld in de kort gedingprocedure die door de kinderen van [rechthebbende] was gestart. Daar komt bij dat [bewindvoerder 2] de kantonrechter niet heeft geïnformeerd over het aangaan van een regeling met de kinderen van [rechthebbende] (in mei 2020), over het aanhangig zijn van de kort gedingprocedure (in februari en maart 2021) en evenmin toestemming heeft gevraagd voor de opdracht aan de notaris die strekt tot het uitbetalen van € 104.760,84 aan (de advocaat van) de kinderen van [rechthebbende] . Bovendien heeft [bewindvoerder 2] onder meer de te betalen proceskosten, die waren toegewezen omdat [bewindvoerder 2] niet was verschenen in de procedure, voldaan uit het vermogen van [rechthebbende] .
4.7.
[bewindvoerder 2] is als gevolg van haar handelen en nalaten in het bewind van [rechthebbende] toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Op grond van art. 1:444 BW is de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk voor de schade die rechthebbende heeft geleden.

5.Schade [rechthebbende]

5.1.
De kantonrechter kan op grond van art. 1:362 BW jo. 1:445 lid 5 BW ambtshalve de schade vaststellen die een rechthebbende door een toerekenbare tekortkoming van de bewindvoerder heeft geleden, en de bewindvoerder tot betaling van die schade veroordelen.
5.2.
De kinderen van [rechthebbende] en [echtgenoot] hadden in beginsel recht op een bedrag van € 76.459,84, zijnde de kindsdelen. Over die kindsdelen was [rechthebbende] op grond van het testament van [echtgenoot] geen rente verschuldigd.
5.3.
Op 7 april 2021 heeft [bewindvoerder 2] ingestemd met uitbetaling van een totaalbedrag van € 104.760,84 aan de kinderen van [rechthebbende] . Het verschil tussen dat uitbetaalde bedrag en het totaal van de kindsdelen (€ 76.459,50) bedraagt € 28.301,34. Dit is in beginsel de schade die [rechthebbende] heeft geleden, omdat niet direct na opeisbaarheid van de vordering tot uitbetaling van de kindsdelen is overgegaan.
5.4.
[bewindvoerder 2] heeft naar voren gebracht dat de vordering van de kinderen op [rechthebbende] op [trouwdatum] 2015 opeisbaar is geworden als gevolg van art. C lid 3 sub e van het testament van [echtgenoot] , vanwege het hertrouwen van [rechthebbende] . De wettelijke rente over de periode van [trouwdatum] 2015 tot 7 april 2021 (datum uitbetaling) kan daarom niet als schade kwalificeren.
5.5.
De kantonrechter is het deels met [bewindvoerder 2] eens. De vordering van de kinderen is inderdaad opeisbaar geworden op [trouwdatum] 2015. [rechthebbende] is daarna met haar kinderen in een procedure verwikkeld geraakt over (onder meer) de uitbetaling van de kindsdelen. Dit lag buiten de invloedssfeer van [bewindvoerder 2] . Dit uitgangspunt wijzigde na de comparitie van partijen d.d. 10 december 2019, waar partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling. De (advocaat van de) kinderen van [rechthebbende] heeft vervolgens – circa twee weken later – aan [bewindvoerder 2] voorgesteld om de wettelijke rente af te rekenen per datum 23 december 2019. Daarmee heeft [bewindvoerder 2] eerst op 11 mei 2020 ingestemd, en uiteindelijk is door handelen en nalaten van [bewindvoerder 2] een deel van het depotbedrag bij de notaris pas op 7 april 2021 aan de kinderen van [rechthebbende] uitbetaald.
5.6.
Gelet op de e-mailcorrespondentie tussen [bewindvoerder 2] en (de advocaat van) de kinderen van [rechthebbende] , stelt de kantonrechter vast dat [bewindvoerder 2] in ieder geval per 23 december 2019 had kunnen (en moeten) overgaan tot uitbetaling van het aan de kinderen van [rechthebbende] toekomende deel van het depotbedrag.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de wettelijke rente die [rechthebbende] verschuldigd is geworden van [trouwdatum] 2015 tot en met 23 december 2019, niet als schade van [rechthebbende] kwalificeert waarvoor [bewindvoerder 2] aansprakelijk is, omdat de vertraging in de betaling van die kindsdelen buiten de invloedssfeer van [bewindvoerder 2] lag. Het gaat om een bedrag van € 7.122,25, berekend over de hoofdsom vanaf [trouwdatum] 2015.
5.8.
Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat de schade van [rechthebbende] op 7 april 2021 in totaal € 21.179,09 bedroeg (€ 28.301,34 minus € 7.122,25). [bewindvoerder 2] is over dit bedrag wettelijke rente verschuldigd vanaf 7 april 2021, omdat [rechthebbende] vanaf die datum niet kon beschikken over het aan haar toekomende deel van de overwaarde van de (voormalige echtelijke) woning. De wettelijke rente vanaf 7 april 2021 tot en met de datum van deze uitspraak bedraagt € 1.517,93‬.
5.9.
De kantonrechter zal [bewindvoerder 2] dan ook veroordelen tot betaling van € 22.697,02 aan [rechthebbende] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
5.10.
De kantonrechter zal [bewindvoerder 1] B.V. als huidige bewindvoerder van [rechthebbende] de opdracht geven toe te zien op incasso van bovenstaand bedrag.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
stelt vast dat [bewindvoerder 2] B.V. is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder,
6.2.
veroordeelt [bewindvoerder 2] B.V. tot betaling aan [rechthebbende] een bedrag van € 22.697,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
geeft opdracht aan [bewindvoerder 1] B.V. om toe te zien op betaling van hetgeen [bewindvoerder 2] B.V. op grond van deze beschikking aan [rechthebbende] verschuldigd is, en om zo nodig incassomaatregelen te treffen indien [bewindvoerder 2] B.V. niet binnen veertien dagen gevolg geeft aan een betalingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Konings, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.