ECLI:NL:RBMNE:2023:534

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
UTR 21/5287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen aanslagen voor rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, waarin de aanslagen zijn opgelegd. De aanslagen betroffen een bedrag van € 135,63 voor rioolheffing, € 289,52 voor afvalstoffenheffing en € 177,32 voor zuiveringsheffing. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen op basis van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de bezwaargronden van eiser, die zich richtten op de WOZ-waarde, niet konden leiden tot een andersluidend besluit, aangezien deze gronden niet relevant waren voor de heffingen in kwestie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van de heffingsambtenaar in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder een aanslag rioolheffing van € 135,63, een aanslag afvalstoffenheffing van € 289,52 en een aanslag zuiveringsheffing van € 177,32 opgelegd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 21 november 2021. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. De gemachtigde van eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
2. Eiser stelt dat hij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord. Verweerder betwist dit. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat het aanslagbiljet betrekking heeft op de aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing. De bezwaargronden van eiser zien alleen op de vaststelling van de WOZ-waarde. Verweerder heeft daarom op basis van art. 7:3 lid aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. In artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing hierover moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd. [1]
3. Uit het bezwaarschrift blijkt dat de bezwaargronden zijn gericht tegen de WOZ-waarde van het object. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat verweerder in zijn brief van 18 augustus 2021 expliciet heeft aangegeven dat het betwisten van de WOZ-waarde en de gevolgen daarvan niet leiden tot een wijziging van deze heffingen. Eiser heeft hierop niet gereageerd. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht om die reden met toepassing van art. 7:3 aanhef en onder b Awb van het horen heeft afgezien en het bezwaar kennelijk niet ongegrond heeft verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2642