4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[aangeefster] heeft namens Mediapark Enterprise aangifte gedaan en verklaard dat op 11 juli 2022 er een brand gaande bleek te zijn in het fietsenhok in de parkeergarage op het mediapark in Hilversum. De brand heeft grote schade veroorzaakt aan fietsen en personenauto’s die daar geparkeerd stonden. De constructie van de parkeergarage was door de brand zwaar beschadigd. In aangelegen ruimtes bij de fietsenstalling werden ook goederen van andere bedrijven opgeslagen. Ook stond er bij de fietsenstalling een noodaggregaat met daarin ongeveer 1.000 liter diesel. Er lopen dagelijks (24 uur) mensen langs en in de parkeergarage.
Op camerabeelden, afkomstig van een camera die is geplaatst in een fietsenstalling op het Mediapark, is te zien dat om 19.30 uur twee personen de stalling binnen komen. Persoon 2 bukt ter hoogte van de doorgang naar de andere ruimte en steekt iets in brand. Vervolgens loopt hij weg, pakt zijn fiets en loopt richting de uitgang. Persoon 1 trapt vervolgens het vuurtje uit. Hij loopt daarna ook naar zijn fiets, pakt deze en draait richting de uitgang. De twee personen lopen de fietsenstalling echter niet uit, maar blijven nog wat met elkaar praten. Beiden lopen vervolgens weer richting de houten scheidingswand, waar persoon 1 iets in brand steekt ter hoogte van de scheidingswand. Persoon 2 staat naast hem en wanneer het brandt, lopen zij samen naar hun fietsen en met de fiets aan de hand verlaten zij de ruimte. Te zien is dat het vuur snel groter wordt en binnen korte tijd staat de houten scheidingswand geheel in brand.
Jongen 2 op de camerabeelden vertoont zeer sterke gelijkenissen met een jongen op een foto in een artikel van de Gooi- en Eemlander over wheelie clinick in Hilversum en met een jongen in een TikTok-filmpje op het account @ [ Tik Tok account 1] . Het is vermoedelijk dezelfde jongen. Op een Instagram foto van het account @ [Tik Tok account 2] , waarbij de naam [verdachte] wordt genoemd, staat een jongen die zeer sterke gelijkenis vertoont met jongen 1 op de camerabeelden van het fietsenhok.
Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat zich op de onderste verdieping van de parkeergarage een fietsenhok bevindt met daarachter een opslag voor catering. Achter de opslag bevindt zich een noodaggregaat en een dieseltank. Het fietsenhok is omheind met houten schuttingen. De buitenzijde van de houten schuttingen was aangetast door de brand. Een deel van een houten schutting was compleet weggebrand. Op ongeveer vijf meter afstand van de houten schutting van het fietsenhok stonden twee auto’s, die beide aan de voorzijde waren aangetast door de brand. De opslag is geheel weggebrand. De buitenzijde van de noodaggregaat was deels schoongebrand en deels beroet. De binnenzijde was aangetast door de brand. De bovenzijde van de dieseltank was aangetast door de brand, onderdelen waren gesmolten. De buitenzijde van de parkeergarage was zwart beroet. Pvc-buizen lagen op de grond. Deze waren afkomstig van het plafond en door de hitte inwerking los gesmolten. Het betonnen plafond rondom het fietsenhok was beroet.
Het brandbeeld op de plaats delict bevestigt het camerabeeld waar de brand is begonnen. Bij de brandhaard lijken resten zichtbaar van een houten pallet die daar mogelijk heeft gestaan. Dit zou een bijdrage hebben kunnen leveren aan het verdere verloop van de brand. Achter de brandhaard stond een houten schutting. Deze heeft de brand verder verspreid, waarna vervolgens de rest van de houten schuttingen in de omgeving mee hebben kunnen branden. Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tijdens een brand ontstaan giftige dampen, waaronder koolmonoxide. Bij opname van koolmonoxide door inademing van een gehalte van ongeveer dertig procent kan bewusteloosheid optreden en bij een opname van ongeveer vijftig procent treedt de dood in. Een beveiliger van het Mediapark had rook ingeademd en moest voor controle naar het ziekenhuis. Er was sprake van grote rookontwikkeling (giftige stoffen). Zonder repressie van de brandweer had de rook zich verder kunnen ontwikkelen in de parkeergarage en naar naastgelegen gebouwen. Er hadden meer auto’s in de parkeergarage beschadigd kunnen raken en naast de beveiliger hadden meerdere personen rook in kunnen ademen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [medeverdachte] in het fietsenhok in de parkeergarage met aanstekers aan het ‘klooien’ was. Hij, verdachte, heeft toen met de aansteker van [medeverdachte] iets in brand gestoken en dat is gelijk weer uitgemaakt. Daarna stak [medeverdachte] iets aan en gooide dat in een bierkrat. Verdachte heeft tegen [medeverdachte] gezegd dat ze weg moesten gaan en hij heeft toen gedacht dat het dom was om met vuur te klooien, omdat brand kon ontstaan. Zonder nog naar de bierkrat om te kijken, zijn zij weggegaan.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij allebei papieren zakjes in de fik hebben gezet en dat hij, [medeverdachte] , een brandend papiertje in een krat heeft gedaan.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen van opzettelijke brandstichting wettig en overtuigend bewezen.
Een voorwerp als een papieren zakje is niet bestemd om in de gegeven omstandigheden – te weten in een fietsenkelder door aldaar onbevoegd aanwezigen – in brand te worden gestoken. Uit de verklaringen van verdachten volgt dat zij de papieren zakjes met opzet in brand hebben gestoken. Het verweer dat geen sprake is van opzet vindt hierin zijn weerlegging. Dat het niet hun bedoeling is geweest dat een deel van de fietsenkelder, de parkeergarage en de daar aanwezige goederen zouden gaan branden, staat aan een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde niet in de weg. Het opzet behoeft immers niet gericht te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen zoals ten laste gelegd, maar alleen op het brandstichten zelf, te weten het in aanraking brengen van papier met vuur.
Wat betreft het ten laste gelegde medeplegen oordeelt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat beide verdachten samen de fietsenkelder hebben betreden, terwijl zij daar niets te zoeken hadden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat beiden in de fietsenkelder iets hebben aangestoken. In eerste instantie was het verdachte die iets in brand stak, met een aansteker van [medeverdachte] , waarna [medeverdachte] het vuur uittrapte. Vervolgens stak [medeverdachte] een papieren zakje in de brand, terwijl verdachte naast hem stond. Uit niets blijkt dat verdachte heeft ingegrepen of zich heeft gedistantieerd van zijn medeverdachte. Integendeel, terwijl het papier brandde, zijn beide verdachten op voorstel van verdachte naar hun fietsen gelopen en hebben zij samen de parkeergarage verlaten zonder zich nog te bekommeren om het brandende papier in de krat. Vervolgens is een grote brand ontstaan. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering waarbij de rollen inwisselbaar waren. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uit de bewijsmiddelen volgt het causale verband tussen de brandstichting door verdachten en de ontstane brand in de parkeergarage, waardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Uit de camerabeelden volgt dat ter hoogte van de houten scheidingswand iets in brand werd gestoken, dat het vuur snel groter werd en binnen korte tijd de houten scheidingswand geheel in brand stond. Het forensisch brandonderzoek bevestigt wat op de camerabeelden te zien is, namelijk dat bij de brandhaard een houten pallet lijkt te hebben gestaan die een bijdrage kan hebben geleverd aan het verdere verloop van de brand en dat achter de brandhaard een houten schutting stond die de brand verder heeft verspreid, waarna vervolgens de rest van de houten schuttingen in de omgeving mee hebben kunnen branden. Een alternatieve causaliteit is niet aannemelijk geworden uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting en overigens ook niet door de verdediging aangevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank was gevaar voor goederen, levensgevaar voor anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten, nu naar algemene ervaringsregel voorzienbaar is dat het naast een houten wand ontsteken van papier en vervolgens weglopen kan leiden tot brand, terwijl uit de aangifte van Mediapark Enterprise blijkt dat de betreffende ruimtes 24 uur per dag worden bezocht door personen die kunnen worden verrast door de gevolgen van de brand.