In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers die samen aandeelhouders en bestuurders zijn van de vennootschappen [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. De broers hebben een verstoorde verstandhouding, die is ontstaan halverwege 2018. Eiser heeft in 2020 voorgesteld om de vennootschappen te ontbinden en de voorraad van [onderneming 2] onderling te verdelen. Er is een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld, maar partijen hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt. Gedaagde heeft op 14 januari 2021 de vennootschappen in liquidatie geregistreerd, wat heeft geleid tot verdere conflicten over de verdeling van de voorraad.
Eiser vordert in deze procedure afgifte van de voorraad of een vervangende schadevergoeding, omdat hij meent dat gedaagde zichzelf heeft bevoordeeld bij de verdeling van de voorraad. De rechtbank oordeelt dat de voorraad nog steeds eigendom is van [onderneming 2] en dat er geen wilsovereenstemming is bereikt over de verdeling. Hierdoor zijn de vorderingen van eiser niet toewijsbaar. De rechtbank wijst de vorderingen af en compenseert de proceskosten tussen de partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 18 oktober 2023.