ECLI:NL:RBMNE:2023:5315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
C/16/560621/ FT RK 23/631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord, ingediend door [verzoeker]. [Verzoeker] heeft op 26 juli 2023 een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek tot het uitspreken van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 20 september 2023 zijn zowel [verzoeker] als vertegenwoordigers van [verweerster] verschenen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van [verweerster] en de overige schuldeisers in overweging zijn genomen.

[Verzoeker] heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij een uitkeringspercentage van 21,5% wordt voorgesteld. De meeste schuldeisers hebben hiermee ingestemd, met uitzondering van [verweerster], die een aanzienlijk bedrag van [verzoeker] te vorderen heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aangeboden akkoord voldoet aan de eisen en dat de belangen van [verzoeker] en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan het belang van [verweerster].

De rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om [verweerster] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat [verzoeker] zijn schulden buiten de WSNP om kan regelen, wat in lijn is met de doelstellingen van de wetgever met betrekking tot gedwongen schuldregelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Toezicht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/560621 / FT RK 23/631
uitspraakdatum: 2 oktober 2023
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [woonplaats] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: [verzoeker] ,
tegen
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [verweerster]

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 26 juli 2023, tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, een verzoek ingediend tot het uitspreken van een dwangakkoord als bedoeld in 287a Faillissementswet (Fw), hierna: het verzoek.
1.2.
Op 20 september 2023 is het verzoek ter zitting behandeld. Op de zitting zijn de heer [verzoeker] , mr. [A] ( [onderneming 1] ) en mevrouw [B] ( [onderneming 1] ) verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is 53 jaar oud en is werkzaam als ZZP’er. Het gemiddeld netto maand inkomen bedraagt € 2.321,00. Dit inkomen is berekend op basis van de omzet van de jaren 2021 en 2022.
2.2.
[verzoeker] heeft één preferente en drie concurrente schuldeisers die van hem een totaalbedrag van € 616.010,99 hebben te vorderen. De preferente schuldeiser, de Belastingdienst, heeft aangegeven in te stemmen met hetzelfde uitkeringspercentage als de concurrente schuldeisers.
2.3.
[verzoeker] heeft op 24 maart 2023 een schuldregeling aangeboden tegen finale kwijting aan zijn schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat een uitkeringspercentage wordt aangeboden van 21,5 % aan alle schuldeisers. [verzoeker] heeft een afloscapaciteit van € 342,00 per maand. Het akkoord is gebaseerd op een saneringskrediet van € 12.312,00 netto, zodat het aangeboden bedrag ineens beschikbaar komt. [verzoeker] heeft uit een erfenis een bedrag van € 51.115,00 ontvangen. Daarnaast heeft [verzoeker] zijn woning verkocht en het gedeelte van de overwaarde wat hem toekomt, wordt ook aangeboden in de schuldregeling. Dit bedraagt € 80.563.00. In totaal is het beschikbare vermogen, inclusief het saneringskrediet, een bedrag van € 143.990,00.
2.4.
De onder 2.3. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve
[verweerster] aanvaard. [verweerster] heeft een bedrag van € 307.456,83 van [verzoeker] te vorderen en vertegenwoordigt daarmee 49,91 % van de totale schuldenlast.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
[verzoeker] heeft in het verzoek om toepassing van de schuldsanering de rechtbank verzocht [verweerster] te bevelen in te stemmen met de onder 2.3. bedoelde schuldregeling. [verzoeker] heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat [verweerster] bij toepassing van de Wsnp een veel lagere uitkering te verwachten heeft, en daarmee in redelijkheid niet kan weigeren in te stemmen met het aanbod.
3.2.
[verweerster] heeft afwijzend gereageerd op het voorstel. Op 15 september 2023 heeft de rechtbank een schriftelijk verweer ontvangen. Op het gevoerde verweer – voor zover van belang – wordt hierna ingegaan.
4. Het verweer en de beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in lagere uitkeringen staat het belang van [verweerster] vast.
4.2.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoeker] of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Daarbij dient tevens een vergelijking te worden gemaakt met de situatie dat [verzoeker] tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten.
4.3.
Het verweer van [verweerster] is – voor zover van belang – als volgt:
4.3.1.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] een eenmanszaak heeft, waardoor [verweerster] niet kan inschatten of [verzoeker] zich ten volste inspant een zo hoog mogelijk maandelijks inkomen te genereren.
4.3.2.
[verweerster] stelt dat in de VTLB-berekening wordt gesproken over te betalen huur, terwijl [verzoeker] een koopwoning heeft. [verweerster] is van mening dat het voorstel niet betrouwbaar gedocumenteerd is.
4.3.3.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] volgens internet ‘Commercial director [onderneming 2] and [onderneming 3] ’ is. Dit staat ook de op lijst met ervaring op het LinkedIn profiel van [verzoeker] . Op de schuldenlijst is een vordering van € 46.500,- opgenomen, waarbij de schuldeiser de onderneming is waar [verzoeker] de functie van commercieel directeur uitoefent.
4.3.4.
[verweerster] stelt dat een saneringskrediet niet op zijn plek is. Het krediet is aangeboden door bevriende derden. [verweerster] is er niet van overtuigd dat het saneringskrediet het maximaal haalbare bedrag is. Als [verzoeker] de dag na het uitkeren van het krediet bijvoorbeeld het dubbele gaat verdienen, vist [verweerster] achter het net. Dit kan en mag niet van [verweerster] verwacht worden. Uit het voorstel blijkt niet dat [verzoeker] zich maar enigszins inspant om een hogere afloscapaciteit te genereren.
4.3.5.
[verweerster] stelt dat zij voorafgaand aan het vonnis van 20 juli 2016 conservatoir beslag heeft gelegd en dat dit niet is opgeheven. De reden dat [verweerster] het beslag op de onroerende zaak niet heeft uitgewonnen, is gelegen in de omstandigheid dat dit bij het leggen van het beslag minder zou opleveren dat gewenst vanwege de hypotheek. Nadien is besloten om het beslag niet op te heffen, nu door betaling van de hypotheek, het te realiseren bedrag bij verkoop hoger zou zijn voor [verweerster] . Uit het verzoekschrift blijkt dat [verzoeker] de verkoopopbrengst wenst te verdelen over alle schuldeisers. Echter heeft [verweerster] kosten gemaakt om een vonnis te betalen op [verzoeker] , om beslag te leggen en dit in stand te houden. [verweerster] stelt dat er geen sprake is van gelijkheid als de opbrengst onder alle schuldeisers wordt verdeeld.
4.4.
Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of [verweerster] in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen, moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het aangeboden akkoord aan de eisen die aan een dergelijk akkoord mogen worden gesteld.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoekschrift en het aanbod aan de eisen die aan een dergelijk aanbod mogen worden gesteld. Het verzoekschrift geeft inzicht in de resultaten van de onderneming die [verzoeker] voert en het (gemiddelde) inkomen dat [verzoeker] daarmee kan realiseren. De informatie is voldoende recent, waaronder de meest recente jaarstukken (2022), om de inhoud van het aanbod te kunnen beoordelen. [verzoeker] verricht werkzaamheden als ZZP’er voor [onderneming 2] B.V., maar is geen bestuurder of aandeelhouder van die vennootschap. [verzoeker] heeft ter zitting uitgelegd dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat zijn inkomsten de komende jaren zullen wijzigen, mede omdat de werkzaamheden die [verzoeker] verricht naar verwachting niet zullen wijzigen. Verder is van belang dat [verzoeker] een woning huurt, omdat zijn woning wordt verkocht. De verkoop van de woning is noodzakelijk om de verplichtingen die uit een akkoord met de schuldeisers voortvloeien te kunnen nakomen.
4.6.
Daar komt bij dat het aanbod dat [verzoeker] heeft gedaan is gebaseerd op 36 maanden, dat is conform de regelgeving zoals die gold voor 1 juli 2023. Per 1 juli 2023 is de regelgeving gewijzigd, waardoor zowel in het minnelijk traject als in de Wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) geen 36 maanden maar achttien maanden moet worden gespaard. Ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij bekend is met die wetswijziging, maar er toch voor kiest een aanbod te doen op grond van de oude regels. Dit betekent dat de schuldeisers en daarmee ook [verweerster] zijn gebaat bij toewijzing van dit dwangakkoord. Bij toewijzing van dit dwangakkoord zullen schuldeisers namelijk een groter deel van hun vordering voldaan krijgen dan als [verzoeker] zou worden toegelaten tot de WSNP. Daarnaast krijgen de schuldeisers het bedrag in één keer uitbetaald en niet pas na drie jaar. Toelating van [verzoeker] tot de WSNP acht de rechtbank aannemelijk op grond van het dossier, zodat de vergelijking met die situatie gemaakt kan worden.
4.7.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [verzoeker] en de overige schuldeisers zwaarder dienen te wegen dan het belang van [verweerster] . [verzoeker] heeft er belang bij zijn schulden buiten de WSNP om te regelen, wat in overeenstemming is met wat de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd. De overige schuldeisers hebben zoals uit 4.6. blijkt financieel belang bij toewijzing van dit dwangakkoord. De rechtbank is tevens van oordeel dat [verweerster] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om [verweerster] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
Op dit moment staat nog niet vast hoe precies uitvoering wordt gegeven aan de schuldregeling, omdat de woning nog geleverd moet worden. Het bedrag wat beschikbaar komt met de verkoop staat op dit moment nog niet op de rekening. Echter staat dit een toewijzing van het dwangakkoord niet in de weg. Ter zitting is toegelicht de wijze waarop – na een eventueel bevel tot instemming – de overwaarde in de woning ondanks het beslag van [verweerster] ten behoeve van de schuldeisers gerealiseerd zal worden. De rechtbank overweegt in dat verband dat [verweerster] als gevolg van de gedwongen instemming met het akkoord niet kan weigeren het beslag op (het aandeel van [verzoeker] in) de onroerende zaak op te heffen om de enkele reden dat zij op grond van het akkoord slechts een deel van haar vordering voldaan krijgt.
4.9.
Aangezien het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord wordt toegewezen, komt het verzoek tot toelating tot de WSNP niet meer aan de orde.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt [verweerster] in te stemmen met de onder 2.2 bedoelde schuldregeling;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023.