ECLI:NL:RBMNE:2023:5222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
16/319603-22 en 16/316690-22 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van echtgenoot en dochter met gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van haar echtgenoot en dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 januari 2022 haar dochter heeft mishandeld door haar meermalen tegen het hoofd en lichaam te slaan, en op 4 december 2022 haar echtgenoot heeft mishandeld door een onderdeel van een slowjuicer tegen zijn hoofd te gooien. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een voorwaardelijke taakstraf van zestig uren, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen, dat een deels voorwaardelijke straf adviseerde. De verdachte heeft spijt betuigd en aangegeven open te staan voor hulpverlening. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/319603-22 en 16/316690-22 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (China),
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M. Rademaker en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 16/316690-22 is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Voorts is de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 16/319603-22 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/319603-22
op 24 januari 2022 in Laren haar kind [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen tegen het hoofd en lichaam te slaan en tegen het lichaam te schoppen, waardoor het slachtoffer van een stoel viel.
16/316690-22
op 4 december 2022 in Laren haar echtgenoot [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een onderdeel van een slowjuicer tegen het hoofd van het slachtoffer aan te gooien of te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het feit dat ten laste is gelegd onder parketnummer 16/319603-22 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het feit dat ten laste is gelegde onder de zaak met parketnummer 16/316690-22, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van 16/319603-22
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2022, genummerd PL0900-2022364934-2, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 3.
4.3.2
Ten aanzien van 16/316690-22
De bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 december 2022 heb ik te [plaats 1] mijn echtgenoot [slachtoffer 2] met een onderdeel van een slowjuicer tegen zijn hoofd geslagen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2022, genummerd PL0900-2022362210-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] en [A] , zakelijk weergegeven:
Op 4 december 2022 kregen wij de melding te gaan naar de [adres 1] te [plaats 1] . De vader (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) kwam vanuit een naastgelegen zitkamer naar ons toe. Wij zagen dat hij een bebloed gezicht had met een hoofdwond bovenop zijn hoofd. Hij gaf aan haar (de rechtbank begrijpt: verdachte) te hebben begeleid naar de voordeur en dat hij toen voelde dat hij opeens een harde klap kreeg. [1]
Bewijsoverweging – beroep op noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdedigingshandeling is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdedigingshandeling mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en haar echtgenoot ruzie is ontstaan, waarbij de echtgenoot letsel heeft opgelopen nadat er door verdachte met een onderdeel van een slowjuicer op zijn hoofd is geslagen. De politie die daarop ter plaatse is gekomen, heeft geconstateerd dat in de hals van verdachte geen letsel, verkleuringen, striemen of andere sporen te zien waren. Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat meerdere kinderen getuige zijn geweest van het incident tussen verdachte en haar echtgenoot, maar dat geen van de kinderen verklaart dat verdachte bij haar keel is gegrepen.
De stelling van verdachte dat ze door haar echtgenoot bij haar keel is gegrepen en deze dicht heeft geknepen, vindt dan ook geen steun in het procesdossier. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd daarom niet aannemelijk geworden, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/319603-22
op 24 januari 2022 te [plaats 1] haar kind, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door meerdere malentegen het hoofd althans het lichaam van die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] te slaan en tegen het lichaam van die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] te trappen.
16/316690-22
op 4 december 2022 te [plaats 1] haar echtgenoot [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een onderdeel van een slowjuicer, tegen die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] zijn hoofd aan te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de feiten strafbaar zijn. Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/319603-22:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind.
16/316690-22:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar echtgenoot.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft, naast een beroep op noodweer, ook een beroep gedaan op noodweerexces. Nu het beroep op noodweer faalt, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie, faalt reeds op die grond ook het beroep op noodweerexces. Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren, met een proeftijd van drie jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte – naast een straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest – geen onvoorwaardelijke straf op te leggen, maar een voorwaardelijke straf, al dan niet in de vorm van een taakstraf. Met betrekking tot de proeftijd heeft de raadsman verzocht om te volstaan met de gebruikelijke duur van twee jaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar partner en mishandeling van haar dochter. Deze mishandelingen vonden thuis plaats en in het bijzijn van andere gezinsleden. Gezinsleden moeten zich thuis, bij hun moeder respectievelijk echtgenote, bij uitstek veilig kunnen voelen. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers, maar slachtoffers hiervan kunnen nog geruime tijd geestelijk hinder en klachten ondervinden. Deze omstandigheden acht de rechtbank strafverzwarend.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dat betekent dat de rechtbank het strafblad van verdachte niet strafverzwarend meeweegt.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van [instelling 1] van 17 april 2023. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering en (ii) ambulante behandeling. De reclassering geeft aan dat verdachte de afspraken gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed nakomt en dat verdachte heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening en advies.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de brieven van de slachtoffers die zich in het dossier bevinden, waarin beide slachtoffers aangeven dat verdachte huns inziens reeds voldoende is gestraft, onder meer wegens de voorlopige hechtenis van enkele dagen en het destijds opgelegde huisverbod van twee weken.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven veel spijt te hebben van de mishandeling van haar dochter en baat te hebben bij hulpverlening om op een andere manier met haar emoties te leren omgaan.
8.3.3
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Een korte vrijheidsstraf is op zijn plaats.
De rechtbank zal aan verdachte, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarnaast niet nog een langere onvoorwaardelijke straf opleggen, omdat de rechtbank van oordeel is dat het voortzetten van de hulpverlening van groter belang is.
Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen voor de duur van zestig uren. Daaraan verbindt de rechtbank de algemene en bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal hieraan, anders dan gevorderd door de officier van justitie, een proeftijd verbinden voor de duur van twee jaren, omdat verdachte zich in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ook al negen maanden aan deze voorwaarden heeft moeten houden, hetgeen naar behoren verloopt, en de rechtbank anderszins geen aanleiding ziet om een langere dan de gebruikelijke proeftijd op te leggen aan verdachte.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [.] [instelling 1] [plaats 2] op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaats 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.S. Dolmans, voorzitter, mr. C.A.M. van Straalen en mr. C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2023.
Mr. Dolmans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/319603-22:
zij op of omstreeks 24 januari 2022 te Laren haar kind, [slachtoffer 1] , heeft
mishandeld door een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het gezicht/hoofd, althans
het lichaam, van die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] te slaan/stompen en tegen het lichaam van die [achternaam van slachtoffer 1 en 2]
te schoppen/trappen (waardoor die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] van een stoel viel);
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
16/316690-22:
zij op of omstreeks 4 december 2022 te Laren, althans in Nederland, haar
echtgenoot, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door een slowjuicer, althans een
onderdeel van die slowjuicer, althans enig ander voorwerp, tegen die [achternaam van slachtoffer 1 en 2] zijn
hoofd aan te gooien en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Pagina 5.