ECLI:NL:RBMNE:2023:5214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/5986
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die voorheen als manager werkte, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een WIA-uitkering. Eiseres was na een reorganisatie arbeidsongeschikt geraakt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 74,29%, maar na bezwaar werd zij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 behandeld. Eiseres stelde dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam was, terwijl het Uwv dit betwistte. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had onderbouwd dat er op 17 september 2021 kans op verbetering bestond, ondanks dat het revalidatietraject niet gericht was op het wegnemen van klachten. De rechtbank volgde de verzekeringsarts in zijn oordeel dat de behandeling een positief effect kon hebben op de functionele mogelijkheden van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres per 17 september 2021 niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering, maar voor een WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100. Eiseres kreeg geen gelijk, er volgde geen nabetaling van de uitkering, en er was geen recht op vergoeding van kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L. Meys)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiseres was voorheen werkzaam als manager bij een woningbouwvereniging voor 36 uur per week. Wegens reorganisatie is haar dienstverband beëindigd en ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiseres heeft zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Zij is onder meer onder behandeling geweest bij een revalidatiearts.
2. Met het besluit van 25 november 2021 is vanaf 17 september 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiseres toegekend, waarbij zij voor 74,29 % arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar van eiseres met het besluit van 21 november 2022 (het bestreden besluit) gegrond verklaard en eiseres volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. J. van Helden als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam is of niet. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 17 september 2021 niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Volgens de rechtbank is hiervan sprake. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. Eiseres voert aan dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is. Het revalidatietraject dat zij sinds 2022 volgde, was niet gericht op het wegnemen van haar klachten maar op het leren omgaan met haar klachten. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts de inschatting van de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden onvoldoende inzichtelijk gemaakt volgens het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’.
8. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet de verzekeringsarts, uitgaande van de medische situatie op de relevante beoordelingsdatum, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat kans op verbetering bestond op 17 september 2021. Op deze datum zou eiseres nog een revalidatietraject gaan volgen. Hoewel de behandeling van het revalidatietraject niet was gericht op het wegnemen van haar klachten maar op het leren omgaan met haar klachten, kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in het standpunt dat de behandeling een positief effect kon hebben op alle rubrieken van de functionele mogelijkheden. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts de inschatting van de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden onvoldoende inzichtelijk gemaakt volgens het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’. In reactie op het beroepschrift van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit nog verder toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft hierover dat inzicht in de pijnbeleving en het bewaken van de grenzen kan leiden tot verandering in de pijnbeleving in positieve zin en daardoor tot minder invaliderende pijn- en vermoeidheidsklachten kan leiden. Verder volgt uit de brief van 29 april 2022 van de revalidatiearts dat het traject ook tot doel heeft de spieren te versterken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beoordeling op deze wijze toegespitst op de situatie van en het mogelijke resultaat voor eiseres, omdat rekening is gehouden met het revalidatietraject.
10. Verder heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat het Uwv nadere informatie bij de revalidatiearts had moeten op vragen in deze beroepsprocedure. De rechtbank oordeelt hierover dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit niet hoefde. De essentie van de brieven van de revalidatiearts van 5 januari 2023 en 29 april 2022 is hetzelfde en die laatste brief was bekend bij de verzekeringsarts. Bovendien benadrukt de rechtbank dat het gaat om de beoordeling van de inschatting van de verbetering van de belastbaarheid uitgaande van de datum 17 september 2021. Volgens de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig geweest.
10. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Op de zitting heeft eiseres dit verzoek beperkt tot het verzoek om een deskundige te benoemen indien de rechtbank twijfelt aan de medische beoordeling. Bij de rechtbank bestaat geen twijfel zoals volgt uit de vorige punten.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiseres per 17 september 2021 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, maar voor een WGA-uitkering waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80-100 is gesteld. Eiseres krijgt geen gelijk.
13. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, zal geen nabetaling van de uitkering volgen, zodat er ook geen recht bestaat op vergoeding van de wettelijke rente. Er bestaat ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1764.