In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het vervaardigen en in omloop brengen van valse bankbiljetten. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarbij de verdachte werd verweten dat hij samen met anderen opzettelijk bankbiljetten van 20 en 50 euro had nagemaakt en vervalst, en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met deze activiteiten. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na openbare terechtzittingen op 13 mei 2022 en op verschillende data in januari en februari 2023.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de activiteiten van de medeverdachten in zijn schuur, waar de valse bankbiljetten zouden zijn geproduceerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn schuur had verhuurd aan medeverdachten, maar dat hij niet wist dat deze medeverdachten valse bankbiljetten produceerden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de activiteiten in zijn schuur.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk of met wetenschap van de feiten handelingen had verricht die hem als medepleger of medeplichtige konden kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had deelgenomen aan een criminele organisatie en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de vervaardiging van valse bankbiljetten.