ECLI:NL:RBMNE:2023:520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/5336 en UTR 22/5410
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van parkeerplaatsen voor opladen elektrische voertuigen en de gevolgen voor de eiser

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 januari 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser, een zelfstandig ondernemer, is in beroep gegaan tegen de aanwijzing van twee parkeerplaatsen aan de [straat 1] in [vestigingsplaats] voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser stelt dat deze aanwijzing hem onevenredig benadeelt, omdat hij hierdoor zijn bestelbus niet meer op de meest geschikte plek kan parkeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gevolgen voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met het besluit worden gediend, namelijk het bevorderen van duurzaam energiegebruik. De voorzieningenrechter wijst erop dat eiser nog voldoende alternatieve parkeermogelijkheden heeft in de nabijheid van zijn bedrijfspand.

De voorzieningenrechter behandelt de argumenten van eiser, waaronder de vrees voor verkeersonveilige situaties en overlast voor bewoners. Eiser heeft zijn standpunt niet voldoende onderbouwd en de voorzieningenrechter concludeert dat de parkeerplaatsen voldoen aan de gestelde eisen. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de belangen van de duurzaamheid zwaarder wegen dan de belangen van eiser om direct naast zijn bedrijfspand te parkeren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

De uitspraak benadrukt het belang van het bevorderen van een dekkend netwerk voor elektrische voertuigen, ondanks de mogelijke afname van reguliere parkeerplaatsen. De voorzieningenrechter concludeert dat de argumenten van eiser niet slagen en dat het verkeersbesluit rechtmatig is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5336 en UTR 22/5410
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Broeze en mr. L.A. Sluiter).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de aanwijzing van twee parkeerplaatsen aan de [straat 1] in [vestigingsplaats] als parkeergelegenheid uitsluitend te gebruiken voor het opladen van elektrische voertuigen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Met het bestreden besluit van 10 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn besluit gebleven.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter geeft eiser geen gelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2022, gepubliceerd in de Staatscourant van 1 juli 2022, de verkeersmaatregel vastgesteld waarbij hij twee parkeerplaatsen heeft aangewezen uitsluitend bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen (bord E4, volgens bijlage I van het RVV 1990) met onderbord “Alleen voor opladen elektrische voertuigen” (OB20) alsmede met onderbord OB504 in de [straat 1] , ter hoogte van zijgevel [adres] .
Eiser is het niet eens met de gekozen locatie van in ieder geval één van de aangewezen parkeerplaatsen, omdat dat voor hem een van de weinige geschikte parkeerplaatsen is in de nabijheid van zijn werkruimte aan de [adres] . Als zelfstandig ondernemer maakt hij voor het parkeren en laden en lossen van zijn bestelbus gebruik van één van de aangewezen parkeerplaatsen. Zijn bestelbus is 2,20 meter breed en hindert op die plek het andere verkeer niet. Door verweerders besluit moet eiser zijn bestelbus langs de weg parkeren, waarbij hij de bestelbus hetzij voor een deel op het trottoir moet parkeren, hetzij voor een deel op de rijbaan met (op de [straat 2] ) een fietssuggestiestrook. Daardoor komt de verkeersveiligheid in geding en loopt hij het risico om bekeurd te worden voor fout parkeren. Andere geschikte parkeerplaatsen zijn niet op acceptabele afstand tot zijn bedrijfsruimte.
4. Verweerder heeft het besluit genomen met het oog op het algemene belang van het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik dat in artikel 2 van de Wegenverkeerswet is opgenomen. Dat belang wordt volgens verweerder gediend met het vaststellen van deze parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s.
5. De voorzieningenrechter begrijpt dat eiser niet gelukkig is met de aanwijzing van de parkeerplaatsen naast zijn bedrijfspand voor uitsluitend het opladen van elektrische voertuigen. Het is goed voorstelbaar dat verweerder beleid maakt en dat individuele bewoners of andere belanghebbenden het gevoel hebben dat hun individuele bezwaren geen verschil maken als er een besluit wordt genomen dat conform dit beleid is en waar zij zich door benadeeld voelen. Een besluit dat in het algemeen belang wordt genomen kan het individu negatief treffen. Waar het om gaat is dat dit nadeel niet onevenredig groot mag zijn ten opzichte van het (algemene) doel dat met het besluit wordt gediend. [1]
6. De vraag die de voorzieningenrechter dus moet beantwoorden is of de gevolgen die eiser ondervindt van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee gediend worden.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Eiser ondervindt nadeel, omdat hij de voor hem meest geschikte plek niet meer als parkeerplaats kan gebruiken, maar dit nadeel is niet onevenredig groot ten opzichte van het (algemene) doel dat met het besluit wordt gediend, omdat er voor eiser in de nabijheid van zijn bedrijfspand nog voldoende andere parkeermogelijkheden zijn. Verweerder heeft in dat verband in het bestreden besluit kunnen overwegen dat eiser niet een recht heeft om direct naast zijn bedrijfsruimte te parkeren en dat dat vóór het verkeersbesluit niet anders was. Bovendien is het eiser nog steeds toegestaan om de aangewezen parkeerplaatsen te gebruiken om onmiddellijk te laden en lossen als er plaats is, maar dat is niet anders dan voorheen.
8. Eiser voert verder nog aan dat er verkeersonveilige situaties ontstaan als hij ergens anders moet parkeren, omdat de parkeerplaatsen op de [straat 2] en de [straat 3] te smal zijn voor zijn bestelbus. Ook zal er overlast ontstaan voor de bewoners. In de gronden van beroep heeft eiser daar nog aan toegevoegd dat hij iedere keer dat hij op een te smalle parkeerplaats parkeert in overtreding is en het risico loopt te worden bekeurd.
9. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat eiser zijn standpunt dat verkeersonveilige situaties en overlast ontstaan niet nader heeft onderbouwd (met bijvoorbeeld meldingen over verkeersincidenten). Verder heeft hij op zitting erkend dat de parkeerplaatsen aan de [straat 2] nauwelijks smaller zijn dan de parkeerplaatsen aan de [straat 1] . Dat de bestelbus op de [straat 2] meer zou overhellen richting de rijbaan is onvoldoende om van een verkeersonveilige situatie te spreken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verkeersonveilige situaties en dat de parkeerplaatsen voldoen aan de daaraan gestelde eisen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Bovendien kan eiser ook nog in andere straten parkeren en is hij niet aangewezen op de [straat 2] of de [straat 3] .
10. Over eisers vrees om te worden bekeurd, omdat hij in overtreding met de geldende regels zijn bestelbus gedeeltelijk op de rijbaan of het trottoir moet parkeren, overweegt de voorzieningenrechter dat dit risico niet is veranderd door het verkeersbesluit. Zoals gezegd erkent eiser dat de parkeerplaatsen aan de [straat 1] nauwelijks breder zijn dan andere parkeerplaatsen in de buurt. Verder vindt de voorzieningenrechter hierbij van belang dat verweerder stelt dat eiser in de buurt mag parkeren en dat er ook veel andere bedrijfsbussen worden geparkeerd. Het risico op een bekeuring lijkt dus niet reëel. Eiser heeft op zitting ook gezegd tot nu toe nooit bekeurd te zijn wegens foutief parkeren van zijn bestelbus.
11. Op de zitting heeft eiser tot slot nog opgemerkt dat de laadpalen aan de [straat 1] weinig worden gebruikt en dat de parkeerdruk in de wijk is toegenomen. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de plaatsing van de laadpalen ook toekomstgericht is en dat verweerder wil faciliteren dat er voor elektrische rijders altijd voldoende plaats is om hun elektrische auto op te laden. Daarbij komt dat de parkeerdruk geen factor van belang meer is bij het aanwijzen van parkeerplaatsen voor elektrisch opladen. Het totale aantal parkeerplekken blijft daarnaast ongewijzigd; er is sprake van een verschuiving van beschikbaarheid.
12. Anders dan voorheen, is parkeerdruk in het gemeentelijk beleid geen plaatsingscriterium meer. Dit omdat de parkeerdruk overal hoog is en door de laadpalen weliswaar openbare parkeerplaatsen verdwijnen, maar deze als het ware worden ingeruild tegen doelgebonden parkeerplaatsen. De elektrische auto’s staan tijdens het opladen immers niet meer elders in de wijk geparkeerd. De voorzieningenrechter vindt dit begrijpelijk toegelicht en niet onredelijk, ook als er mogelijk wat minder ‘gewone’ parkeerplaatsen overblijven. Het doel is immers een dekkend netwerk en dat geldt dan ook voor de buurten waar de parkeerdruk hoog is.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de argumenten van eiser niet slagen. Verweerder heeft het belang om de duurzaamheid te bevorderen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om direct naast zijn bedrijfspand te parkeren. De gestelde nadelige gevolgen zijn niet zo zwaarwegend dat verweerder in redelijkheid het verkeersbesluit niet had kunnen nemen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s mogen blijven. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).