ECLI:NL:RBMNE:2023:5163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
560902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst betreffende aandelencertificaten met geschil over de identiteit van de koper

In deze zaak vordert eiser, werkzaam bij [onderneming 1] B.V., nakoming van een koopovereenkomst voor 408 certificaten van aandelen in [onderneming 1] tegen een prijs van € 85.000. De vordering is ingesteld in kort geding, omdat eiser financiële middelen nodig heeft voor zijn nieuwe onderneming. Eiser stelt dat er overeenstemming is bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst, maar gedaagden betwisten dit. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen duidelijke overeenstemming is over de identiteit van de koper, wat essentieel is voor de totstandkoming van de overeenkomst. De correspondentie tussen partijen toont aan dat gedaagde sub 1 steeds zoekende was naar de (rechts)persoon die de koop zou financieren en als koper zou kunnen optreden. Hierdoor is niet voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/560902 / KL ZA 23-230
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. Oskam te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. M.H. Hamberg te Amsterdam,
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hierna ook samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 15 augustus 2023;
- de akte van [gedaagde sub 1] c.s. met een productie;
- de mondelinge behandeling van 19 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s.

2.De feiten

2.1.
[onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) is een vennootschap die zich onder meer bezighoudt met het verstrekken van adviezen op het gebied van energieverbruik. [gedaagde sub 1] is enig bestuurder van [onderneming 1] .
2.2.
[eiser] is voor [onderneming 1] werkzaam geweest.
2.3.
[gedaagde sub 3] is rechthebbende van 15,0% van de aandelen in [onderneming 1] . [gedaagde sub 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde sub 3] .
2.4.
[gedaagde sub 2] is rechthebbende van 41,2% van de aandelen in [onderneming 1] . [gedaagde sub 1] en de heer [A] (hierna: [A] ) zijn beiden zelfstandig bevoegd bestuurder van [gedaagde sub 2] . Zij houden ieder ook (middellijk) 50% van de aandelen in [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] via [gedaagde sub 3] en [A] via [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ).
2.5.
Een deel van de aandelen die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in [onderneming 1] houden, is overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor [onderneming 1] (hierna: STAK). STAK heeft deze aandelen gecertificeerd. De certificaten luiden op naam en zijn tegen betaling uitgegeven aan een aantal medewerkers van [onderneming 1] , waaronder [eiser] .
2.6.
Bij akte van levering van 26 april 2019 is [eiser] tegen betaling van € 48.960,- rechthebbende geworden van 408 certificaten van aandelen in [onderneming 1] . Hij houdt een belang van 3,6% in [onderneming 1] .
2.7.
In mei 2022 hebben [eiser] en [onderneming 1] hun samenwerking gestaakt. [eiser] en [gedaagde sub 1] zijn vervolgens in overleg getreden over de koop en verkoop van de certificaten van [eiser] .
2.8.
Bij e-mail van 25 augustus 2022 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘Ik zou vandaag terugkomen mbt de aankoop (en verkoop) van de aandelen die jij via de STAK [onderneming 1] bezit.
In de Administratievoorwaarden is vastgelegd dat de aandelen zullen worden aangeboden als de arbeidsovereenkomst eindigt. Daarnaast heb je aangeven deze aandelen ook te willen verkopen en ik heb aangegeven deze aandelen ook terug te willen kopen namens de STAK.
Doel van deze mail is om je een voorstel te doen voor een bedrag waarmee de aandelen terug worden gekocht.
(…)
Als jij akkoord bent met dit voorstel hebben we wat tijd nodig om het af te ronden, ik verwacht maximaal twee maanden.’
2.9.
Bij e-mail van 30 augustus 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] geschreven:
‘Mijn voorstel is om het af te wikkelen op € 85.000 euro.’
2.10.
Bij e-mail van 30 augustus 2022 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘We moeten er inderdaad snel met elkaar uitkomen en dank voor je voorstel. Ik zit aanstaande dinsdag met [A (voornaam)] [vzr: [A] ] (dan is hij in NL) om oa dit te bespreken.’
2.11.
Bij e-mail van 18 januari 2023 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘Ten aanzien van je voorstel. Ik ben in principe akkoord met je voorstel. Ik moet nog even met [A (voornaam)] toetsen of hij meedoet (dus via [gedaagde sub 2 (afkorting)] [vzr: [gedaagde sub 2] ]) of dat ik het oplos. Ik heb morgen weer een meeting met de aandeelhouders dan bespreek ik het. Voor vrijdag krijg je definitief akkoord en zullen we de overeenkomst opstellen voor de verkoop/koop.’
2.12.
Bij e-mail van 22 januari 2023 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘Heb [A (voornaam)] vandaag pas even kunnen spreken (….). Ook [A (voornaam)] kan zich in je voorstel vinden, daarmee lijkt het erop dat we eruit zijn. Jij ontvangt € 85.000 voor 408 aandelencertificaten. Ik moet even kijken wie gaat kopen, maar in eerste instantie is dat [gedaagde sub 2] (eventueel [A (voornaam)] of [onderneming 3] ).’
2.13.
Bij e-mail van 23 januari 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] geschreven:
‘Fijn dat we eruit zijn en ik zie eea wel verschijnen.’
2.14.
Bij e-mail van 31 januari 2023 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘Ik heb [notariskantoor] opdracht gegeven om de documenten klaar te maken voor de verkoop en koop van de aandelencertificaten.’
2.15.
Bij e-mail van 21 maart 2023 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] geschreven:
‘De notaris wil eerst dat we de transactie samen op papier zetten en daarna kunnen de stukken worden afgerond. Ik zal deze week een document opstellen om onze afspraak vast te leggen.Ik ben ook aan het kijken hoe en waar vanuit het bedrag betaald kan gaan worden. Er moet voldoende interesse zijn vanuit de nieuwe medewerkers om in te stappen. Ik zal deze week een overeenkomst opstellen waarin de basis afspraken staan. Mijn gedachte is dat er in termijn betaald zal gaan worden.’
2.16.
Bij e-mail van 21 maart 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] geschreven:
‘De transactie zou door [gedaagde sub 2] of ‘evt. [A (voornaam)] of [onderneming 3] ’ worden gedaan dus ik ga uit van 1 transactie, dit had je immers al geschreven. Dat is ook wat ik graag wil.’
2.17.
Bij brief van 19 april 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan [onderneming 1] geschreven:
‘(…) Tussen jullie is overeenstemming bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst. Immers zijn jullie het eens geworden over het onderwerp van de koopovereenkomst, namelijk de 408 certificaten, de koopprijs ad € 85.000,- alsmede de levering op korte termijn.
(…)
Het is aan jou en [A (voornaam)] te bepalen met welke vennootschap(pen) jullie de certificaten kopen. Jullie keuze daarin alsmede de wijze waarop jullie de koop financieren regardeert [eiser (voornaam)] [vzr: [eiser] ] niet. Met andere woorden: [eiser (voornaam)] vraagt nakoming van de koopovereenkomst en hij is daarbij niet afhankelijk van jullie keuze in aankopende entiteit en wijze van financiering.’
2.18.
Bij e-mail van 26 april 2023 schrijft [gedaagde sub 1] namens [onderneming 1] aan de advocaat van [eiser] :
‘Er is inderdaad geen onduidelijkheid over de hoogte van de aankoopsom van € 85.000 voor de 408 certificaten van [eiser (voornaam)] . De uitdaging die we hebben is het vaststellen van de termijn van betaling en levering van deze aandelencertificaten.
(…)
Zowel [gedaagde sub 2] BV als [gedaagde sub 3] BV hebben nu geen financiële middelen beschikbaar om de aandelencertificaten van [eiser (voornaam)] op korte termijn te kunnen betalen. We moeten hiervoor een andere oplossing vinden en dit kost tijd. Een van de mogelijkheden, zoals door mij aangeven, is dat deze aandeelcertificaten (deels) gekocht worden door medewerkers of andere huidige aandeelhouders.’
2.19.
De certificaten van [eiser] zijn niet overgedragen aan een koper en er heeft geen betaling plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst betreffende de 408 certificaten [onderneming 1] , genummerd 435 tot en met 687 en 6.783 tot en met 6.937, onder andere inhoudende dat [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na datum vonnis wijzen, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, haar medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een (onderhandse) akte tot overdracht van deze certificaten waarbij deze in onbezwaarde eigendom op die dag worden geleverd door [eiser] aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] aan [eiser] de koopsom ad
€ 85.000,- uiterlijk op die dag betaalt;
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van
€ 2.500,- per dag, met een maximum van € 85.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, indien zij niet tijdig aan het gevorderde onder i. voldoet;
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten;
subsidiair:
[gedaagde sub 3] te veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst betreffende de 408 certificaten [onderneming 1] , genummerd 435 tot en met 687 en 6.783 tot en met 6.937, onder andere inhoudende dat [gedaagde sub 3] wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na datum vonnis wijzen, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, haar medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een (onderhandse) akte tot overdracht van deze certificaten waarbij deze in onbezwaarde eigendom op die dag worden geleverd door [eiser] aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 3] aan [eiser] de koopsom ad € 85.000,- uiterlijk op die dag betaalt;
[gedaagde sub 3] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van € 2.500,- per dag, met een maximum van € 85.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, indien zij niet tijdig aan het gevorderde onder iv. voldoet;
[gedaagde sub 3] te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten;
meer subsidiair:
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst betreffende de 408 certificaten [onderneming 1] , genummerd 435 tot en met 687 en 6.783 tot en met 6.937, onder andere inhoudende dat [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na datum vonnis wijzen, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, zijn medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een (onderhandse) akte tot overdracht van deze certificaten waarbij deze in onbezwaarde eigendom op die dag worden geleverd door [eiser] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] aan [eiser] de koopsom ad € 85.000,- uiterlijk op die dag betaalt;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van
€ 2.500,- per dag, met een maximum van € 85.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, indien hij niet tijdig aan het gevorderde onder vii. voldoet;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van voornoemde koopsom van € 85.000,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente met ingang van de datum waarop laatstgenoemde akte tot stand komt;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten;
uiterst subsidiair:
op voet van artikel 3:300 BW te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in de wettige vorm opgemaakte akte van overdracht van de certificaten, waarin is opgenomen dat:
 [eiser] de volledige en onbezwaarde eigendom van de 408 certificaten [onderneming 1] , genummerd 435 tot en met 687 en 6.783 tot en met 6.937 verkoopt en levert aan [gedaagde sub 2] tegen betaling door [gedaagde sub 2] aan [eiser] van de koopsom ad € 85.000,-;
 de datum van levering van de certificaten en betaling van de koopsom 14 dagen na datum vonnis wijzen zal zijn, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen datum;
 [gedaagde sub 2] na levering mededeling daarvan zal doen aan de Stichting Administratiekantoor [onderneming 1] ;
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten;
voorwaardelijk:
indien en voor zover gedaagde(n), in het geval een van de vorderingen van [eiser] wordt toegewezen, een andere koper voor de certificaten aanwijst dan [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 1] , wordt het hiervoor primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair gevorderde gehandhaafd met het invoegen van deze nieuwe koper, met dien verstande dat gedaagden naast deze koper hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de koopsom en voor het voldoen van de dwangsommen.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – kort gezegd – dat met de e-mail van 22 januari 2023 een koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde sub 1] aanvaardt daarin het voorstel van [eiser] om de certificaten te kopen tegen een koopsom van
€ 85.000,-. [eiser] stelt primair dat [gedaagde sub 2] als koper valt aan de merken, waarbij [gedaagde sub 1] als zelfstandig bestuurder heeft gehandeld. Subsidiair stelt hij dat de holding van [gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 3] ) dan wel de holding van [A] ( [onderneming 2] ) de koper is. [onderneming 2] is niet in deze procedure betrokken, omdat [gedaagde sub 1] de correspondentie heeft gevoerd. Meer subsidiair voert [eiser] aan dat [gedaagde sub 1] in persoon als koper geldt. Wat betreft de leveringsdatum stelt hij dat uit de correspondentie valt af te leiden dat is afgesproken dat levering op korte termijn zou plaatsvinden, namelijk binnen enkele weken na 22 januari 2023. Levering en betaling van de certificaten heeft thans nog niet plaatsgevonden. Naar eigen zeggen heeft [eiser] het geld nodig en zag hij zich daarom genoodzaakt deze procedure te starten.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de voorzieningenrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. baseert zijn verweer – kort weergegeven en voor zover relevant – op het volgende. Er is er geen perfecte koopovereenkomst tot stand gekomen. Uit de e-mail van 22 januari 2023 volgt dat enkel overeenstemming bestond over de koopprijs. Niet voldoende bepaald is wie de koper van de certificaten is en wat de leveringsafspraken behelzen. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW. [eiser] kan daarom in rechte geen nakoming vorderen. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] beschikken op dit moment ook niet over voldoende financiële middelen om de certificaten af te nemen.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake indien, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij de koopsom nodig heeft, omdat hij recent een eigen onderneming is gestart die dringend behoefte heeft aan financiële middelen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij sinds zijn vertrek bij [onderneming 1] geen inkomsten meer heeft en zijn eigen gezin moet onderhouden. [gedaagde sub 1] heeft dit niet betwist. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering tot nakoming van de vermeende koopovereenkomst gegeven.
4.3.
In het kader van dit kort geding moet worden beoordeeld of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door in deze procedure de nakoming van de koopovereenkomst (afname en betaling van de certificaten) als voorlopige voorziening toe te wijzen. Als uitgangspunt geldt dat in dit kort geding geen plaats is voor nader onderzoek naar de feiten en (uitvoerige) bewijslevering. Het navolgende behelst dan ook een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Partijen twisten in de kern over de vraag wie er partij is bij de (vermeende) koopovereenkomst. Deze vraag ziet op een essentieel onderdeel van de overeenkomst. [eiser] stelt hij 408 certificaten van aandelen in [onderneming 1] heeft verkocht aan respectievelijk [gedaagde sub 2] , dan wel [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 1] in persoon. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dit en stelt dat er nog geen overeenstemming bestond over de persoon van de koper, maar slechts over de koopprijs en het object van de koop.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een overeenkomst, waaronder ook begrepen een koopovereenkomst, tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. In dat aanbod en die aanvaarding moet de wilsovereenstemming tot uitdrukking zijn gebracht die ziet op de totstandkoming van de overeenkomst. Daarvoor is nodig dat wilsovereenstemming bestaat over de belangrijkste aspecten van de overeenkomst (de essentialia). Bij een koopovereenkomst valt daarbij bijvoorbeeld te denken aan het object, de prijs en de identiteit van partijen. Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen en er dus sprake is van wilsovereenstemming, afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
4.6.
Uit de e-mail van [gedaagde sub 1] van 18 januari 2023 volgt dat er aan zijn zijde nog geen zekerheid bestaat over de persoon van de koper: ‘
Ik moet nog even met [A (voornaam)] toetsen of hij meedoet (dus via [gedaagde sub 2 (afkorting)] ) of dat ik het oplos.’ [gedaagde sub 1] noemt als eerste potentiële koper dus [gedaagde sub 2] en plaats daarbij de kanttekening dat hij dit nog met medebestuurder en medeaandeelhouder [A] moet bespreken. Als tweede optie noemt [gedaagde sub 1] dat hij het zelf oplost. De voorzieningenrechter begrijpt dat hij hiermee in ieder geval doelt op zijn holding [gedaagde sub 3] , en eventueel op zichzelf in persoon.
4.7.
De volgende e-mail dateert van 22 januari 2023. Daarin schrijft [gedaagde sub 1] [A] te hebben gesproken: ‘
Ook [A (voornaam)] kan zich in je voorstel vinden, daarmee lijkt het erop dat we eruit zijn. Jij ontvangt € 85.000 voor 408 aandelencertificaten’. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] hiermee (slechts) bedoeld aan [eiser] door te geven dat [A] zich kan vinden in de door [eiser] eerder genoemde koopprijs, en niet dat [gedaagde sub 2] de koper zal zijn. Het ‘voorstel’ van [eiser] van 30 augustus 2022 behelsde immers slechts de gewenste koopprijs en niet de identiteit van de koper. Deze uitleg strookt ook met het vervolg van de e-mail van [gedaagde sub 1] , waaruit blijkt dat er (nog steeds) geen duidelijkheid is over de persoon van de koper: ‘
Ik moet even kijken wie gaat kopen, maar in eerste instantie is dat [gedaagde sub 2] (eventueel [A (voornaam)] of [onderneming 3] ).’[gedaagde sub 1] wijst hier opnieuw een aantal potentiële kopers aan, te weten [gedaagde sub 2] en ‘eventueel [A (voornaam)] of [onderneming 3] ’. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde sub 1] daarmee doelt op [gedaagde sub 3] en [onderneming 2] . Deze formulering sluit bovendien niet uit dat er nog een andere partij als koper naar voren wordt schoven. Een en ander maakt dat [eiser] uit de e-mail van 22 januari 2023 redelijkerwijs niet heeft mogen afleiden dat [gedaagde sub 1] de wil had om [gedaagde sub 2] (of een andere partij) definitief als koper aan te wijzen en er aldus wilsovereenstemming bestond over de identiteit van de koper.
4.8.
Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] in latere e-mails schrijft dat hij contact gaat opnemen (en heeft opgenomen) met de notaris, maakt het voorgaande niet anders. Niet gebleken is dat de notaris een overeenkomst of akte van levering heeft opgesteld waarin partijnamen zijn opgenomen. Bij e-mail van 21 maart 2023 schrijft [gedaagde sub 1] ook dat de notaris wil dat men eerst zelf de afspraken vastlegt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat de notaris hem heeft medegedeeld dat eerst duidelijk moet zijn wie de koper is. Verder volgt uit de e-mail van 21 maart 2023 dat nog steeds niet duidelijk is wie de koper is (‘
Ik ben ook aan het kijken hoe en waar vanuit het bedrag betaald kan gaan worden.’). Ook noemt [gedaagde sub 1] weer nieuwe potentiële kopers, te weten nieuwe medewerkers (van [onderneming 1] ).
4.9.
Uit voornoemde correspondentie volgt dat [gedaagde sub 1] steeds zoekende was naar de (rechts)persoon die de koop zou (kunnen) financieren en als koper zou kunnen optreden. In dat kader heeft hij de namen van enkele potentiële kopers genoemd, maar onvoldoende duidelijk blijft wie als contractspartij van [eiser] zou optreden. Een en ander maakt dat [eiser] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er overeenstemming bestond over de identiteit van de koper. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is van een koopovereenkomst waarvan nakoming gevorderd kan worden. Dat betekent dat zijn vorderingen in dit kort geding worden afgewezen. De vraag of de leveringsafspraken een essentieel onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst en of partijen daarover overeenstemming hebben bereikt, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 1.079,- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.079,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
45353