ECLI:NL:RBMNE:2023:5162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
C/16/550241 / HA ZA 23-7
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van levensverzekering met beleggingspolis en zorgplicht van de verzekeraar

In deze zaak heeft eiser, die een beleggingsverzekering heeft afgesloten via een tussenpersoon, Allianz Benelux N.V. aangeklaagd voor schadevergoeding. Eiser stelt dat hij recht heeft op een hogere uitkering dan hij heeft ontvangen bij het eindigen van de verzekering. De verzekering, afgesloten in 1986, kende een guldensgarantie en een overlijdensrisicoverzekering. Eiser heeft in totaal € 95.992,00 aan premie betaald en ontving bij beëindiging van de verzekering € 148.489,00. Hij vordert een nabetaling van € 146.511,00 of € 94.312,00, stellende dat Allianz tekort is geschoten in haar verplichtingen en haar zorgplicht heeft geschonden. Allianz betwist dit en stelt dat eiser voldoende is geïnformeerd over de voorwaarden van de verzekering.

De rechtbank heeft op 29 september 2023 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op een hogere uitkering dan de ontvangen € 148.489,00. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat de polisvoorwaarden duidelijk zijn en Allianz haar zorgplicht heeft nageleefd. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan aantonen dat er een garantie was voor een uitkering van € 295.000,00 en dat de ontvangen uitkering hoger was dan de guldensgarantie. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/550241 / HA ZA 23-7
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, gedaan op 29 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.h.o.d.n.
Allianz Nederland Levensverzekering,
gevestigd te Brussel, kantoorhoudend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.H.B. Tewarie te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Allianz genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank.
Tegenwoordig zijn mr. J.R. Hurenkamp, rechter, en mr. I.W.M. Dirksen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer [eiser] ,
  • mr. Van Dijk,
  • de heer [A] , [functie] bij Allianz,
  • mr. Tewarie.
De rechter gaat over tot de mondelinge behandeling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Op 29 september 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan met toepassing van artikel 29a Rv. De beslissing en de motivering van de beslissing zijn onder 3 en 4 weergegeven. Voor de duidelijkheid is in dit proces-verbaal onder 2 toegevoegd waar de zaak over gaat.

2.Waar gaat deze zaak over?2.1. [eiser] heeft met ingang van 1 januari 1986 via tussenpersoon [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) een beleggingsverzekering afgesloten bij Zwolsche Algemeene Levensverzekering N.V. (de rechtsvoorgangster van Allianz). Het ging om een Dynamisch Investerings Plan (hierna: DIP) van type Universal Life. De verzekering kende twee onderdelen: een overlijdensrisicoverzekering en - indien de verzekerde in leven zou zijn op de einddatum - een kapitaaluitkering.

2.2.
Op het voorstel voor de polis [1] staat onder meer vermeld:
"(…)Betaling per jaar : F 7.161,- gedurende 30 jaarwaarvan te investeren : F 2.984 in de eerste 5 jaar
: F 6.630 in de vervolgjaren
(…)
Voor Holland Fund, Holland Obligatie Fonds en Holland Selectie Fonds geldt een dividend garantie van 3 ½ % van het aantal participaties. Voor het Holland Obligatie Fonds geldt bovendien een guldensgarantie op de einddatum van 4% rendement per jaar over alle netto investeringen in dit fonds.
Deze guldensgarantie bedraagt : F 270.061,--(…)"
2.3.
Op het polisblad [2] staat onder meer vermeld:
"(…)Verzekerd bedrag 1A. De guldenswaarde van de toegewezen participaties van de hieronder vermelde fondsen, uit te keren op 01-01-2016, mits de
verzekerde dan in leven is.
De uitkering, overeenkomende met de toegewezen participaties Holland Obligatie Fonds, bedraagt bij in leven van de verzekerde op de deze datum tenminsteF. 270.062,00.
(…)
Investering Per betalingstermijn bedraagt de investeringspremie:
van 01-01-1986 tot 01-01-1991 : F. 2.983,50
van 01-01-01-1991 tot 01-01-2016 : F. 6.630,00
(…)De verdeling van de investeringspremie, het aantal participaties per 21-03-1986, alsmede de van toepassing zijnde dividendgarantie luidt:
Fonds
Verdeling Participaties Garantie
Holland Obligatie Fonds 100% 23.642 4%
(…)"
2.4.
De rechten uit deze verzekering zijn volgens het polisblad gecedeerd aan Bank Mees en Hope N.V. (de rechtsvoorgangster van Rabobank) als zekerheid voor de hypothecaire geldlening die [eiser] al had ten tijde van het afsluiten van de polis.
2.5.
Over de gehele looptijd heeft [eiser] in totaal € 95.992,00 aan premie betaald aan Allianz.
2.6.
Op 1 januari 2016 is de beleggingsverzekering geëindigd. [eiser] heeft een bedrag van € 148.489,00 uitgekeerd gekregen van Allianz.
2.7.
Vervolgens is [eiser] een procedure gestart bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: KiFiD). Het KiFiD heeft op 1 november 2022 de vorderingen van [eiser] afgewezen in een niet-bindend advies.
2.8.
In deze procedure vraagt [eiser] om Allianz te veroordelen om aan hem een bedrag van € 146.511,00 (primair) dan wel € 94.312,00 (subsidiair) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016. Volgens [eiser] is Allianz tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en/of heeft zij haar zorgplicht geschonden. Allianz is daarom aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt.
2.9.
Allianz voert verweer. Volgens Allianz was het voor [eiser] duidelijk wat de beleggingsverzekering inhield en heeft zij haar zorgplicht gedurende de looptijd van de verzekering nageleefd.

3. De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Op deze zaak is de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel Ibis) van toepassing, omdat de vorderingen na 10 januari 2015 zijn ingesteld en partijen hun woonplaats en vestigingsplaats in verschillende landen hebben, zodat het geschil een internationaal karakter heeft. Op grond van artikel 25 van deze Verordening is de in dit geval aangezochte Nederlandse rechter bevoegd om van de zaak kennis te nemen, omdat dit gerecht als bevoegd is aangewezen door partijen.
3.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het erover eens zijn dat Nederlands recht van toepassing is op deze zaak. De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen.
Conclusie
3.3.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd. Dat wordt hierna uitgelegd.
Niet-nakoming overeenkomst
3.4.
Het eerste verwijt van [eiser] is dat hij op grond van de verzekeringspolis recht heeft op een hogere uitkering dan hij ontvangen heeft bij het eindigen daarvan. Volgens [eiser] is aan hem gegarandeerd dat hij in ieder geval het bedrag van € 295.000,00 (gelijk aan zijn hypothecaire hoofdsom) zou ontvangen. Hij heeft daarom nog recht op een nabetaling van (€ 295.000,00 minus € 148.489,00 =) € 146.511,00.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de tekst van het voorstel voor de polis en het polisblad blijkt dat (a) een gedeelte van de inleg niet zal worden aangewend om te investeren, (b) er een guldensgarantie geldt voor 4% rendement per jaar over de netto investeringen en (c) dat die guldensgarantie per einddatum in totaal uitkomt op ƒ 270.061,00.
3.6.
Voor het standpunt van [eiser] dat het de bedoeling was dat hij minimaal een rendement gelijk aan zijn hypothecaire geldlening van € 295.000,00 zou behalen, zijn geen aanknopingspunten te vinden in het voorstel, polisblad of andere stukken in het dossier. In het voorstel en de polis wordt namelijk alleen de hiervoor geciteerde guldensgarantie van ƒ 270.061,00 genoemd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door [eiser] ontvangen uitkering van € 148.489,00 hoger is geweest dan deze guldensgarantie (omgerekend € 122.520,66). Daarnaast vermeldt het polisblad een cessie van de rechten uit de beleggingsverzekering aan de hypotheekverstrekker, maar zonder (garantie)bedrag.
3.7.
Hoewel [eiser] nog naar voren heeft gebracht dat een minimale opbrengst van € 295.000,00 destijds wel bij zijn tussenpersoon [onderneming] is afgesproken en dat dit de bedoeling van partijen was, heeft hij niet onderbouwd hoe deze informatie ook aan Zwolsche Algemeene Levensverzekering (de rechtsvoorgangster van Allianz) bekend is gemaakt of behoorde te zijn. Allianz heeft dat gemotiveerd betwist en bovendien onderbouwd dat dit ongebruikelijk is. [onderneming] was namelijk een onafhankelijke tussenpersoon die niet uitsluitend bemiddelde en adviseerde voor de rechtsvoorgangster van Allianz. Bovendien is onbetwist gebleven dat een hogere guldensgarantie ook tot een hogere premie zou hebben geleid, zoals Allianz heeft aangevoerd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wat [eiser] destijds al dan niet met [onderneming] heeft besproken of afgesproken, onder deze omstandigheden niet kan worden tegengeworpen aan Allianz.
3.8.
Dat [eiser] nog recht heeft op een nabetaling van € 146.511,00, is daarom niet komen vast te staan, terwijl de (nadere) stelplicht en bewijslast hiervan rust op [eiser] .
3.9.
Daarnaast meent [eiser] recht te hebben op het (historisch) behaalde rendement van 6,02% per jaar van in totaal € 242.801,00. In dat geval heeft hij nog recht op een nabetaling van (€ 242.801,00 minus € 148.489,00 =) € 94.312,00. Dit verwijt slaagt ook niet. De rechtbank zal op dit punt uitgaan van de berekening van Allianz, waarin te lezen is per jaar hoeveel premie er is aangewend ter belegging en welk deel voor kosten is gebruikt, resulterend in het netto resultaat van € 148.489,00 over de periode 1 januari 1986 tot 1 januari 2016. De berekening van Allianz sluit aan bij de polisvoorwaarden, in tegenstelling tot de eigen berekening van [eiser] , die van een andere berekeningsmethode uitgaat en onder meer onvoldoende rekening houdt met de verminderde inleg over de eerste vijf jaar.
3.10.
Met name op het punt van de in rekening gebrachte kosten en de doorwerking daarvan in het netto rendement leiden de berekeningen van Allianz en [eiser] tot een andere uitkomst. Het diende voor [eiser] echter duidelijk te zijn dat deze kosten waren verbonden aan de diensten van (de rechtsvoorgangster van) Allianz, omdat het verzekeren en laten doen van beleggingen niet kosteloos is en uit de polisvoorwaarden volgt dat die kosten ook worden gerekend, omdat gesproken wordt over
"betaling per jaar waarvan te investeren"en "
netto investeringen"
.Voor zover [eiser] zich verzet tegen ingehouden kosten door Allianz, waardoor het rendement per saldo lager uitvalt dan 6,02%, heeft hij onvoldoende gesteld tegen welke specifieke kosten hij bezwaar heeft en waarom die kosten onredelijk zijn.
3.11.
Het standpunt van [eiser] dat hij € 94.312,00 te weinig uitgekeerd heeft gekregen, treft daarom ook geen doel. De vordering van [eiser] op dit punt wordt afgewezen.
Schending zorgplicht
3.12.
Daarnaast vindt [eiser] dat Allianz hem gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering had behoren te waarschuwen op grond van haar zorgplicht en bij het eindigen daarvan meer inzicht had moeten bieden in hoe de einduitkering was berekend.
3.13.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat op Allianz een zorgplicht rust, die voortvloeit uit de maatschappelijke positie van verzekeraars en beleggingsinstellingen, gelet op hun professionele deskundigheid tegenover particulieren. Het gaat daarbij niet alleen om een contractuele zorgplicht. Op Allianz rust namelijk ook de verplichting om met de belangen van [eiser] rekening te houden op grond van (ongeschreven) zorgvuldigheidsnormen. De inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de bestaande kennis en inzichten en de bestaande of in ontwikkeling zijnde wet- en regelgeving voor levensverzekeringen en beleggingsovereenkomsten ten tijde van het verweten handelen of nalaten.
3.14.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] de beleggingsverzekering heeft afgesloten via de door hem ingeschakelde tussenpersoon [onderneming] , die bemiddelde en hem adviseerde. [onderneming] had daardoor de verplichting om na te gaan of de beleggingsverzekering paste bij het doel en de verwachtingen van [eiser] . Daarbij heeft [eiser] een eigen keuze gemaakt om uitsluitend te beleggen in het volgens hem
"defensieve"Hollands Obligatie Fonds met minder risico’s, dat volgens het voorstel voor de polis over dat afgelopen jaar een gemiddeld lager rendement per jaar opleverde dan de andere weergegeven opties en een lager voorspeld eindkapitaal had volgens de prognose. In de rechtsverhouding tussen partijen was er daarom geen sprake van een verplichting van Allianz tot het geven van financieel- of beleggingsadvies aan [eiser] over de beleggingspolis.
3.15.
Voor [eiser] diende het op basis van de polis duidelijk te zijn wat hij kon en mocht verwachten bij het einde van de beleggingsverzekering: een guldensgarantie van minimaal
ƒ 270.061,00 of een zoveel hoger bedrag als op basis van het werkelijke rendement over de netto investeringen was behaald (na aftrek van de kosten).
3.16.
Allianz had ook geen verplichting om te waarschuwen voor risico’s of tegenvallende resultaten waarmee [eiser] rekening had behoren te houden. Een particulier als [eiser] moet bekend worden verondersteld met het risico dat de waarde van beleggingen kan dalen en dat het beoogde of voorgespiegelde rendement niet wordt behaald. Daarbij is van belang dat in dit geval werd belegd in een fonds, waarbij geen buitengewoon risico werd gelopen en bovendien sprake was een minimaal te behalen positief rendement in de vorm van de guldensgarantie. Er gold dan geen verplichting voor Allianz om bedacht te zijn op onvoorzichtigheid aan de zijde van [eiser] , zeker nu [eiser] na aftrek van de kosten per saldo een hoger rendement uitgekeerd heeft gekregen dan de guldensgarantie.
3.17.
Daarbij heeft Allianz onderbouwd dat zij conform de geldende wet- en regelgeving jaarlijks participatieoverzichten aan [eiser] heeft gestuurd, waarin hij de waardeontwikkeling van zijn verzekering kon volgen. [eiser] heeft in reactie hierop niet concreet onderbouwd hoe Allianz haar zorgplicht op dit punt niet zou hebben nageleefd. Bovendien stond het [eiser] vrij, zoals Allianz onbetwist naar voren heeft gebracht onder verwijzing naar de algemene voorwaarden en latere correspondentie daarover met [eiser] , dat het hem vrij stond tussentijds te wisselen van beleggingsfonds. Daarvan heeft [eiser] , ondanks dat hij jaarlijks inzicht had in de waardeontwikkeling en voor hem al eerder kenbaar was dat het historische rendement en prognose eindkapitaal in de polis niet zou worden behaald, geen gebruik gemaakt, zo blijkt ook uit zijn eigen bericht aan Allianz. [3]
3.18.
[eiser] heeft zijn verwijt dat Allianz hem had moeten waarschuwen, en dan in het bijzonder waarvoor en op basis waarvan, daarom onvoldoende onderbouwd. Voor zover [eiser] teleurgesteld is over het werkelijk behaalde resultaat met de beleggingspolis, komt dat onder deze omstandigheden niet voor rekening en risico van Allianz.
3.19.
De rechtbank is het wel eens met de stelling van [eiser] dat Allianz eerder aan hem (nadere) inzage had moet geven in de totstandkoming van de einduitkering ter rekening en verantwoording. Allianz heeft die volledige berekening pas tijdens deze procedure verstrekt. Hierdoor was het voor [eiser] als particulier lastig om de eindberekening eerder te kunnen verifiëren, terwijl hij al voor én na het eindigen van de beleggingsverzekering meerdere malen om deze opgave had verzocht bij Allianz. Dit blijkt onder meer uit de brief van 3 juli 2015 en de correspondentie met het KiFiD. [4] Dat Allianz ervoor heeft gekozen om deze informatie niet eerder dan tijdens deze procedure aan [eiser] te verstrekken, wat de procedure mogelijk had kunnen voorkomen of beperken, zal de rechtbank in haar nadeel verdisconteren in de proceskosten, door deze te compenseren tussen partijen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.R. Hurenkamp, rechter, en is in aanwezigheid van mr. I.W.M. Dirksen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op

Voetnoten

1.Productie 5 bij de dagvaarding.
2.Productie 3 bij de conclusie van antwoord.
3.Productie 11 bij de conclusie van antwoord.
4.Productie 15 bij conclusie van antwoord en productie 7 bij dagvaarding.