ECLI:NL:RBMNE:2023:5161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
554602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door onkruidbestrijding met Air Trolly Pack

In deze zaak vorderde Aegon Schadeverzekering N.V. schadevergoeding van [naam] wegens brandschade aan de houten schuur van mevrouw [B], die was ontstaan tijdens onkruidbestrijdingswerkzaamheden uitgevoerd door een medewerker van [naam] met een Air Trolly Pack. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de medewerker onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de houten schuur, waardoor de kans op brand aanzienlijk was vergroot. De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatige gedraging van de medewerker toerekenbaar was aan [naam], en dat Aegon, als subrogatieverzekeraar, recht had op schadevergoeding. De schade werd begroot op € 70.372,85, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 december 2017. Daarnaast werd [naam] veroordeeld tot betaling van kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, alsook de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de mate van waarschijnlijkheid van brand door de handelingen van de medewerker zo groot was dat hij naar maatstaven van zorgvuldigheid anders had moeten handelen. De rechtbank wees het verweer van [naam] af, dat stelde dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd, en oordeelde dat de omstandigheden van het geval wezenlijk bijdroegen aan de aansprakelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/554602 / HL ZA 23-105
Vonnis van 30 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. S.H.P. Koster te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] V.O.F.,

2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
5.
[gedaagde sub 5],
gedaagden sub 1 tot en met 5 te [woonplaats 1] ,
6.
[gedaagde sub 6],
te [woonplaats 2] ,
gedaagden sub 2 tot en met 6 in hun hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [naam] ,
advocaat: mr. S. Booij te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding van 21 maart 2023 met 18 producties;
  • De conclusie van antwoord met 8 producties inclusief vier videobeelden;
  • De aanvullende producties 19 en 20 van Aegon;
  • De aanvullende productie 9 van [naam] ;
  • De mondelinge behandeling van 4 augustus 2023 en het proces-verbaal daarvan;
  • De reacties van partijen op het proces-verbaal, inclusief het bezwaar van [naam] tegen een deel van de reactie van Aegon.
1.2.
Volgens [naam] heeft Aegon tijdens de mondelinge behandeling niet gesproken over de punten die Aegon heeft genoemd onder sub a tot en met sub c in de reactie op het proces-verbaal. [naam] heeft daarom bezwaar gemaakt tegen dit deel van de reactie. Hierna zal blijken dat de rechtbank haar oordeel niet mede baseert op deze specifieke punten, zodat in het midden kan blijven of Aegon deze punten wel of niet heeft genoemd tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] is specialist voor groen, aanleg en onderhoud. Op 15 juni 2023 heeft de heer [A] - een medewerker van [naam] , althans van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 2] - werkzaamheden uitgevoerd ter bestrijding van onkruid op een parkeerterrein in [plaats] .
2.2.
Bij zijn werkzaamheden heeft [A] gebruik gemaakt van een Air Trolly Pack, waarbij met behulp van hete lucht onkruid kan worden bestreden.
2.3.
In het bedieningsvoorschrift van de Air Trolly Pack staat:
‘(…) Werkingsprocedure:
2.4
Veiligheidinstructie:
Let op: (…). De machine is zo ontworpen dat deze weinig tot geen risico op
ontbranding van vegetatie heeft. Bij ondeugdelijk gebruik, verkeerde druk instellingen kan de werking aangetast worden en bestaat risico op brandgevaar. (…).
2.6
Brandgevaar
De Air Trolly Pack werkt met hete lucht op 380 graden. Deze temperatuur is dusdanig ingesteld dat zwerfvuil en papier niet gaat branden. Indien op een juist geïnstrueerde manier gewerkt wordt is de machine veilig voor mens en gebruiker. Te lang stilstaan op een zelfde plek heeft het gevaar dat de ondergrond begint te schroeien. (…).
Let op bij droogte. Indien de vegetatie uitgedroogd is of wanneer het lange tijd niet geregend heeft moeten de veiligheidsregels extra in acht genomen worden.
Bij extreme droogte is het verboden om met de machine te werken.
Overige kenmerken:

(….) Risico op ontbranding nihil.
2.4.
In de informatiefolder van de leverancier van de Air Trolly Pack staat:
‘(…). De luchtstroom, welke instelbaar is tussen 190°C en 290°C, is minstens zo effectief als gif of heet water terwijl het risico op ontbranding verwaarloosbaar is. (…).
Kenmerken:
 (…)
(…) Veilig voor gebruiker en omgeving
 (…)
Geen brandgevaar. ’
2.5.
Aan het parkeerterrein waar [A] onkruid heeft bestreden grenst de achtergevel van de houten schuur van mevrouw [B] , verzekerde bij Aegon (hierna: Verzekerde). Op camerabeelden is te zien dat [A] op 15 juni 2017 rond 13.51 uur de Air Trolly Pack gebruikt achter de houten schuur. Rond 14.00 uur ontwikkelt zich rook aan de rechteronderzijde van de houten schuur, rond 14.03.35 uur zijn de eerste vlammen zichtbaar en rond 14.17 uur staat de schuur in brand.
2.6.
Door de brand is de houten schuur van Verzekerde verloren gegaan en is er schade ontstaan aan de achtergevel van haar woning. De houten schuur werd gebruikt voor het stallen van fietsen en het opslaan van goederen.
2.7.
Op 16 juni 2017 heeft Verzekerde bij Aegon een schadeclaim ingediend ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de brand.
2.8.
Aegon heeft [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) ingeschakeld om een technische expertise in te stellen naar de oorzaak en omstandigheden van de brand. In het rapport van [onderneming 1] van 27 juni 2017 staat onder andere:
‘(…). Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de werkzaamheden van de man met de oranje
hes (mogelijk een medewerker van de gemeente [.] )[de rechtbank voegt toe: bedoeld is [A] ]
, waarbij hij gebruik maakte van open vuur (kennelijk een gasbrander) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in causaal verband staat tot het ontstaan van deze brand. De vlammen c.q. de hitte van de gasbrander zijn kennelijk aan de onderzijde van de houten achtergevel van de schuur doorgeslagen naar het interieur van de schuur. In het aldaar staande of liggende materiaal c.q. in het hout van de schuur zelf ontstond kort daarop een vlammende brand. Dit is echter in verband met de verregaande destructie in technische zin niet meer vast te stellen. (…).’
2.9.
De heer [C] van Aegon heeft in een schaderapport de totale schade begroot op € 76.699,85, op basis van een herstelofferte van [onderneming 2] voor de bijkeuken en het bijgebouw, de schuttingen en tuin met bestrating (totaal € 57.496,35) en een offerte van [onderneming 3] voor het opruimen van de brandresten van de inboedel en opstal (totaal € 6.703,50). De schade aan de inboedel is in overleg met Verzekerde op een afkoopsom van € 12.500,00 begroot.
2.10.
Aegon heeft Verzekerde uiteindelijk schadeloos gesteld voor een bedrag van totaal € 88.476,01. Dit bedrag bestaat blijkens een overzicht van Aegon uit € 1.245,10 vanwege kosten voor het [onderneming 4] , € 56.174,35 vanwege kosten van [onderneming 2] , € 8.111,25 vanwege kosten voor [onderneming 3] , € 22.000,00 vanwege kosten van Verzekerde zelf en € 945,31 voor de kosten van [onderneming 1] .
2.11.
Op 19 januari 2018 heeft [onderneming 5] in opdracht van ASR, de verzekeraar van [naam] , een rapport uitgebracht. Daarin staat:
‘(…). Bevindingen expert
(…). Bij 4,3 Bar zal de luchttemperatuur circa 275 graden zijn. Dit ligt binnen de range van de ontbrandingstemperatuur van hout, 250 tot 350 graden. Aangezien het onkruid maar kort wordt aangestraald met de hete lucht, zal dat normaal gesproken geen ontbranding kunnen geven van hout.
Van de heer [A] hebben wij vernomen de werksnelheid circa 2 à 3 kilometer per uur bedraagt waarbij het onkruid telkens enkele seconden wordt aangestraald met de handbrander, (…). De door de heer [A] genoemde werkwijze komt overeen met hetgeen op de camerabeelden is te zien en onder paragraaf 2.3 Werkingsprocedure wordt genoemd. (…).
Op grond van de camerabeelden lijkt het erop dat de brand is begonnen ergens achter de houten schutting van nummer [nummer] . Volgens de opstalexpert en [onderneming 1] is er achter de schutting en in het tuinhuisje niet iets gevonden waaruit het ontstaan van de brand kan worden verklaard. Er heeft in het tuinhuisje wel een oude brommer gestaan, maar dat wordt
niet als verdacht gezien. Mogelijk heeft er tussen de schutting en het tuinhuisje verdroogd onkruid gestaan, aldus de opstalexpert. Indachtig het relatief kort tijdsbestek tussen het gebruik van de Air Trolly en het ontstaan van de eerste rookpluimen lijkt een causaal verband voor de hand te liggen. Vooralsnog is ons niet gebleken dat er sprake is geweest
van onjuist gebruik van de Air Trolly en/of van een gebrek aan het apparaat.
Mogelijk is er sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij de hete lucht, mogelijk onder invloed van de wind, in aanraking is gekomen met droog/verdord materiaal (vegetatie) direct achter de schutting, wat vervolgens is gaan smeulen en zich is gaan ontwikkelen tot een brand.
2.12.
[onderneming 1] heeft naar aanleiding van het rapport van [onderneming 5] geschreven:
‘ (…). Hoewel gewerkt zou zijn met een luchttemperatuur van 275 graden Celsius betreft dit een temperatuur welke in materialen een smeulproces kan initiëren danwel materialen kan doen ontbranden, waaronder hout. De ontbrandingstemperatuur van hout varieert tussen de 250 en 350 graden Celsius echter dit is sterk afhankelijk van de droogte/kwaliteit van het hout. Indien planken zich bijvoorbeeld vlak boven straatniveau bevinden, zijn deze vaak vervuild met bladeren/spinrag en onkruid dat met hete lucht van 275 graden Celsius en hoger eenvoudig kan worden ontstoken c.q. waarin zich een smeulproces kan initiëren. (…).
2.13.
Per e-mails van 13 juli 2017, 4 december 2017, 17 april 2018 en 7 juli 2022 heeft Aegon [naam] aansprakelijk gesteld voor de brandschade met het verzoek de schade te vergoeden. [naam] heeft geen schade vergoed.

3.Het geschil

3.1.
Aegon vordert - samengevat - dat [naam] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van:
€ 88.476,01 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop Aegon Verzekerde schadeloos heeft gesteld op 16 juni 2017, althans vanaf 17 juli 2016, vanaf 4 december 2017, vanaf 17 april 2018 of vanaf de dag van dagvaarden;
€ 2.445,31 voor de kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en
€ 1.562,26 voor de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden;
de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
3.2.
[naam] voert verweer en concludeert dat Aegon niet-ontvankelijk moet worden verklaard of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van Aegon in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na de datum van het vonnis en in de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het met elkaar eens dat Aegon door subrogatie het recht heeft gekregen om de schade van Verzekerde op [naam] te verhalen (artikel 7:962 BW). Partijen zijn het er ook over eens dat [naam] kan worden aangesproken voor onrechtmatig handelen van [A] (artikel 6:170 BW). De kernvragen zijn of [A] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en, zo ja, hoe hoog de schade dan is en of Aegon deze gelet op de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (hierna: de BBr) daadwerkelijk kan verhalen op [naam] .
4.2.
De artikelen 6:162 en 6:163 van het Burgerlijk Wetboek vereisen voor aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad (1) een onrechtmatige gedraging, (2) toerekenbaarheid, (3) schade, (4) causaal verband tussen de gedraging en de schade en (5) relativiteit tussen de schade en de geschonden norm. Een onrechtmatige gedraging kan zijn een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Een onrechtmatige gedraging wordt toegerekend aan de dader, als de gedraging is te wijten aan zijn schuld of aan een oorzaak die volgens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Van toerekenbaarheid op grond van schuld is sprake als iemand - mede gelet op zijn kennis, kunde en ervaring - een verwijt kan worden gemaakt van de onrechtmatige daad.
4.3.
Als aan alle vereisten voor een onrechtmatige daad is voldaan, kan Aegon in beginsel de schade verhalen op [naam] . Op grond van artikel 2 van de BBr oefent een verzekeraar een verhaalsrecht ten opzichte van niet-particulieren echter alleen uit als de brand verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten. Uit de toelichting op de BBr blijkt dat van onzorgvuldig handelen of nalaten sprake is als een gedraging door schuld kan worden toegerekend aan de dader (zie hiervoor onder 4.2 voor het criterium schuld).
Ad 1 - De onrechtmatige gedraging
4.4.
De vraag of [A] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd te handelen met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, moet beantwoord worden naar de omstandigheden van het geval. De enkele mogelijkheid dat er brand is ontstaan, betekent niet dat er onrechtmatig is gehandeld. Het gaat erom of de mate van waarschijnlijkheid van de brand als gevolg van de handelingen zo groot was, dat [A] naar maatstaven van zorgvuldigheid anders had moeten handelen. Bij de beoordeling hiervan is in het bijzonder van belang de kans op schade als gevolg van de gedraging, de aard en ernst van eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het treffen van voorzorgsmaatregelen. In beginsel rust op Aegon de stelplicht en bewijslast van de stelling dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.5.
Door het handelen van [A] is de kans op brand, en daarmee schade, ontstaan. Dat volgt uit de volgende omstandigheden, in samenhang bezien:
  • Met het gebruik van de Air Trolly Pack gaat een zeker brandgevaar gepaard. In de informatie over de Air Trolly Pack staat weliswaar dat er weinig tot geen risico is op brand, maar de mogelijkheid van ontbranding wordt niet uitgesloten. Het risico blijft daarbij blijkens het bedieningsvoorschrift bestaan als veiligheidsvoorschriften niet in acht zijn genomen of de Air Trolly Pack niet op juiste wijze wordt gebruikt, bijvoorbeeld omdat de Air Trolly Pack te lang op een plek wordt gebruikt of omdat er onvoldoende afstand wordt gehouden. Bovendien staat in de instructies dat de machine zo is ontworpen dat deze weinig tot geen risico op ontbranding van vegetatie geeft, maar dit zegt niets over het risico op ontbranding van andere materialen zoals de houten schuur en de voorzichtigheid die daarbij in acht moet worden genomen.
  • [naam] heeft aangevoerd dat de Air Trolly Pack volgens de fabrikant speciaal is ontwikkeld voor het bestrijden van onkruid op moeilijk bereikbaar plaatsen (rond palen, langs muren, onder straatmeubilair en in smalle doorgangen of steegjes), maar dit zegt nog niets over de veiligheid van het bestrijden van onkruid bij een houten schuur.
  • Op de camerabeelden is zichtbaar dat [A] dichtbij de houten schuur zijn werkzaamheden uitvoert en meerdere malen, in totaal langere tijd dan twee of drie seconden, met de lans van de Air Trolly Pack naar de rechteronderzijde van de houten schuur beweegt.
  • Uit de rapporten van [onderneming 1] en [onderneming 5] blijkt dat de temperatuur van de Air Trolly Pack boven de ontbrandingstemperatuur van hout ligt, zodat hout door de Air Trolly Pack kan ontbranden. [onderneming 5] heeft weliswaar geschreven dat het kort aanstralen van hout normaal gesproken geen ontbranding kan geven van hout, maar daarmee heeft [onderneming 5] geen conclusies gegeven over specifieke situatie op 15 juni 2017. [A] heeft gelet hierop rekening moeten houden met het risico dat de houten schuur door de Air Trolly Pack ontbrand als hij dichtbij zijn werkzaamheden uitvoert.
  • Er was op 15 juni 2017 geen sprake van extreme droogte, maar dit neemt niet weg dat het op en rond deze dag wel droog was. De gemiddelde temperatuur lag deze periode tussen de vijftien en twintig graden en op 15 juni 2017 was de gemiddelde temperatuur twintig graden en de maximum temperatuur boven de 25 graden. Het had op dat moment zes dagen niet geregend en uit het bericht dat Aegon als productie vijf heeft overgelegd, blijkt dat het er de eerste drie weken van juni op leek dat de maand (zeer) droog de boeken in zou gaan en dat sprake was van een neerslagtekort. [naam] erkent ook dat er in de zomermaanden altijd sprake kan zijn van enige mate van droogte. Deze droge weersomstandigheden maakten dat [A] , conform het bedieningsvoorschrift, de veiligheidseisen extra in acht moest nemen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de mate van waarschijnlijkheid dat er - door de droge dagen, de ontbrandingstemperatuur van hout, de geringe afstand tot de houten schuur, de duur van de werkzaamheden op die plaats en de omstandigheid dat [A] niet kon zien wat zich achter de planken bevond - brand zou ontstaan, dusdanig groot was dat [A] naar maatstaven van zorgvuldigheid anders had moeten handelen. Van [A] had verwacht mogen worden dat hij meer afstand tot de houten schuur had bewaard. Door dit niet te doen heeft hij onzorgvuldig gehandeld. Het risico dat met de werkzaamheden gepaard ging, hoort niet voor rekening van Verzekerde - en daarmee Aegon - te blijven. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals [naam] heeft aangevoerd, is geen sprake.
4.7.
De aard en de ernst van eventuele schade is bovendien groot, omdat vuur snel om zich heen kan slaan, het de veiligheid van mensen en de omgeving in gevaar kan brengen en zaken teniet kan doen gaan. Ten slotte weegt mee dat [A] gemakkelijk meer afstand had kunnen bewaren tot de houten achtergevel van de schuur van Verzekerde of de temperatuur van de Air Trolly Pack lager had kunnen instellen, zodat het nemen van maatregelen niet bezwaarlijk of ongebruikelijk was.
4.8.
De voorgaande omstandigheden leiden tot de conclusie dat sprake is van een onrechtmatige gedraging. De stelling van Aegon dat [A] de Air Trolly Pack vanwege de weersomstandigheden helemaal niet heeft mogen gebruiken, hoeft gelet op deze conclusie niet meer besproken te worden.
Ad 2 - Toerekenbaarheid/BBr
4.9.
In de onrechtmatige gedraging en het handelen van [A] daarbij, ligt de toerekenbaarheid door schuld besloten. Artikel 2 van de BBr staat daarom niet in de weg aan verhaal van de schade door Aegon op [naam] .
Ad 4 en 5 - Het causaal verband en de relativiteit
4.10.
Aan het vereiste van een causaal verband en het relativiteitsvereiste is voldaan. Met de deskundigenrapporten van [onderneming 1] en [onderneming 5] is voldoende vast komen te staan dat de brand met bijbehorende schade bij Verzekerde is ontstaan als gevolg van de onkruidbestrijding door [A] . [onderneming 1] zegt daarover dat de onkruidbestrijding met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk in causaal verband staat tot het ontstaan van de brand en [onderneming 5] heeft geconcludeerd dat het causaal verband voor de hand ligt, gelet op het relatief korte tijdsbestek tussen het gebruik van de Air Trolly Pack en het ontstaan van de eerste rookpluimen. Voor zover [naam] heeft willen betogen dat de elektra in de houten schuur de oorzaak is van de brand, gaat de rechtbank aan die stelling - gelet op de conclusies in de deskundigenrapporten - voorbij.
4.11.
Over het relativiteitsvereiste hebben partijen geen discussie, zodat vast staat dat daaraan is voldaan.
4.12.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een toerekenbare onrechtmatige gedraging van [A] en dat [naam] verplicht is de schade aan Aegon te vergoeden. Dat betekent dat de vordering in hoofdsom in beginsel toewijsbaar is. Over de hoogte daarvan zal hierna worden beslist.
Ad 3 - De schade
4.13.
Het is niet in geschil dat er schade is ontstaan als gevolg van de brand. De hoogte daarvan staat wel ter discussie. Bij het begroten van de schade is het uitgangspunt dat degene die schade heeft geleden zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. In beginsel leidt dat ertoe dat de waarde(vermindering) van de zaak moet worden vergoed. In de rechtspraak wordt deze waardevermindering vaak vastgesteld op basis van de herstelkosten. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade is het uitgangspunt dat Aegon niet meer rechten heeft, dan die aan Verzekerde zelf toekwamen. Het verhalen van de schade door Aegon op [naam] kan dus niet tot een hogere vergoeding leiden dan waarop Verzekerde zelf tegenover [naam] aanspraak had kunnen maken.
4.14.
Aegon heeft op de mondelinge behandeling erkend dat zij de kosten van [onderneming 1] van € 945,31 dubbel heeft gevorderd. De gevorderde schade van € 88.476,01 wordt daarom met dit bedrag verlaagd, zodat er een vordering van € 87.530,70 aan schadevergoeding resteert. [naam] heeft tegen de hoogte aangevoerd dat Aegon (1) ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de dagwaarde van zaken als daadwerkelijke schade, dat Aegon (2) bij het herstel van de gebouwen en schutting geen rekening heeft gehouden met verbeteringen die het herstel met zich brengen (artikel 6:100 BW) en dat Aegon (3) de schade onvoldoende heeft onderbouwd.
De schadeposten
4.15.
De gevorderde vergoeding van
€ 1.245,00voor [onderneming 4] zal worden toegewezen. Uit de toelichting van Aegon blijkt dat het gaat om kosten die Verzekerde heeft gemaakt voor het assurantiekantoor dat als tussenpersoon heeft opgetreden bij de behandeling van de schadeclaim. Er is geen reden om aan te nemen - zoals [naam] heeft gesteld - dat dit bedrag niet ten behoeve van Verzekerde is vergoed.
4.16.
Aegon heeft een bedrag van
€ 56.174,35voor het herstel door [onderneming 2] van de bijkeuken, het bijgebouw, de schuur, schuttingen en tuin met bestrating betaald. Dit bedrag is lager dan de kosten die [C] heeft begroot in het schaderapport, zodat Aegon deze schade voldoende heeft onderbouwd. Anders dan [naam] heeft aangevoerd, vindt er geen aftrek plaats vanwege voordeel of verbeteringen (artikel 6:100 BW). [naam] heeft onvoldoende met feiten en omstandigheden toegelicht dat Verzekerde voordeel zal genieten door het opnieuw opbouwen van de schuur of het herstel van de overige zaken. [naam] heeft bijvoorbeeld niet aangevoerd dat het herstel voor Verzekerde een gebruiks- of kwaliteitsverhogende meerwaarde heeft. Ook heeft zij niet aangevoerd dat de woning van Verzekerde hierdoor in waarde stijgt. [naam] moet dit bedrag gelet op het voorgaande vergoeden aan Aegon.
4.17.
Aegon heeft aangevoerd dat zij € 8.111,25 voor het opruimen van de inboedel en opstal heeft betaald aan [onderneming 3] . Aegon heeft echter geen facturen overgelegd en niet toegelicht waarom de daadwerkelijke kosten hoger zijn dan de kosten die begroot zijn in het schaderapport. In het schaderapport is de schade door een deskundige begroot op
€ 6.703,50, zodat alleen dit deel van de kosten van [onderneming 3] door Aegon voldoende is onderbouwd en door [naam] vergoed moet worden.
4.18.
Er resteert ten slotte een bedrag van € 22.000,00 voor kosten van Verzekerde. Uit de stellingen van Aegon en het schaderapport blijkt dat € 12.500,00 hiervan de afkoopsom voor de inboedel van Verzekerde is en dat Verzekerde een bedrag van € 1.250,00 als voorschot heeft ontvangen voor de wasmachine en droger. Aegon heeft - los van de wasmachine en droger - niet toegelicht aan welke inboedelgoederen schade is ontstaan en hoe de hoogte van de schade precies tot stand is gekomen. De lijst met (aantallen) goederen ontbreekt ook bij het schaderapport. Gelet hierop zal de rechtbank de hoogte van de schade (die door [naam] wordt betwist) schatten. Het bedrag van € 1.250,00 voor de wasmachine en droger is volgens de rechtbank niet onredelijk. Uit het rapport van [onderneming 1] blijkt verder dat er in de houten schuur fietsen werden gestald en goederen werden opgeslagen. De rechtbank zal de schade voor deze goederen naar redelijkheid vaststellen op € 5.000,00. [naam] moet daarom een bedrag van
€ 6.250,00aan Aegon vergoeden voor de inboedel.
4.19.
De vordering ten aanzien van de overige schadeposten zal worden afgewezen. Het had op de weg gelegen van Aegon om deze schadeposten te onderbouwen, mede gelet op het verweer van [naam] dat onduidelijk is waarop een bedrag van € 12.000,00 aan schade betrekking heeft. De enkele omstandigheid dat Aegon de schade aan Verzekerde heeft uitgekeerd, rechtvaardigt namelijk niet de toewijzing van de vordering.
4.20.
Gelet op het voorgaande zal [naam] een bedrag van
€ 70.372,85als schadevergoeding aan Aegon moeten betalen.
De wettelijke rente
4.21.
Aegon heeft wettelijke rente over de schadevergoeding gevorderd. De wettelijke rente is verschuldigd als Aegon de schade daadwerkelijk aan Verzekerde heeft vergoed en [naam] in verzuim is met de nakoming van zijn verbintenis tot betaling van hetgeen waartoe hij door Aegon is aangesproken. Het verzuim treedt op grond van artikel 6:83 aanhef en onder b BW in zonder ingebrekestelling, omdat het gaat om een vordering tot schadevergoeding. Het is dus niet van belang, anders dan [naam] heeft gesteld, wanneer Aegon [naam] heeft aangesproken tot betaling. De wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de data waarop de bedragen door Aegon aan Verzekerde zijn betaald.
4.22.
Uit de stellingen van Aegon is niet goed af te leiden wanneer zij Verzekerde heeft betaald. In de vordering staat dat Aegon Verzekerde op 16 juni 2017 schadeloos heeft gesteld. Onder nummer 15 van de dagvaarding heeft Aegon echter geschreven dat zij het schaderapport heeft laten opstellen - dat op 3 augustus 2017 gereed was - en dat zij vervolgens Verzekerde schadeloos heeft gesteld. Uitgaande van deze stelling was er dus op 16 juni 2017 nog geen sprake van schadeloosstelling van Verzekerde. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de wettelijke rente toewijzen vanaf 4 december 2017, omdat uit de brief van Aegon aan [naam] blijkt dat de schade op dat moment is uitgekeerd aan Verzekerde.
Buitengerechtelijke kosten
4.23.
Aegon maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van
€ 1.562,26 en op een vergoeding van € 945,31 voor het rapport van [onderneming 1] en € 1.500,00 voor het schaderapport (totaal € 2.445,31 voor de rapporten).
4.24.
Het rapport voorwerk II is het uitgangspunt bij het beoordelen van de buitengerechtelijke kosten, omdat het gaat om een schadevordering. Uit de omschrijving die Aegon heeft gegeven van de verrichte werkzaamheden, blijkt echter niet dat de kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning tot betaling. Voor een vergoeding van de kosten van € 1.562,26 is daarom geen ruimte.
4.25.
Op grond van artikel 6:96 aanhef en onder b BW moet [naam] wel de kosten van in totaal € 2.445,31 voor de rapporten vergoeden, omdat Aegon deze kosten heeft gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade. De circulaire van het Verbond van Verzekeraars van 16 december 2020 staat - anders dan [naam] betoogt - niet in de weg aan toewijzing van deze vordering. Aegon heeft namelijk op de mondelinge behandeling gesteld dat deze circulaire niet van toepassing is op schadeveroorzakende gebeurtenissen in 2017. [naam] heeft geen toelichting gegeven of stukken ingediend waaruit blijkt dat de circulaire, ondanks dat deze is vastgesteld op 16 december 2020, wel geldt voor schadeveroorzakende gebeurtenissen in 2017.
4.26.
De wettelijke rente over de toe te wijzen buitengerechtelijke kosten zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarden, te weten 21 maart 2023.
De proceskosten
4.27.
Omdat Aegon grotendeels gelijk krijgt, moet [naam] haar proces- en nakosten vergoeden. De proceskosten worden tot aan dit vonnis begroot op € 114,51 voor de kosten van de dagvaarding, € 2.266,00 voor het salaris advocaat (2 punten van liquidatietarief IV van € 1.183,00 per punt) en € 2.837,00 voor het griffierecht. De proceskosten zijn daarmee in totaal € 5.217,51.
4.28.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing staat.
4.29.
In het geval [naam] de proces- en nakosten niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis betaald, is zij de wettelijke rente over die bedragen verschuldigd vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam] hoofdelijk tot betaling van:
€ 70.372,85 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017;
€ 2.445,31 voor de kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden;
de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot dit vonnis vastgesteld op € 5.217,51, en de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [naam] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2023.
5425