ECLI:NL:RBMNE:2023:5154

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/16/551209 / HA ZA 23-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging van eigendom door verkrijgende verjaring en afwijzing van schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de eigendom van een perceel grond, aangeduid als [kadastraal nummer 2]. De eiser, die sinds 1981 eigenaar is van een aangrenzend perceel, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat hij het eigendom van [kadastraal nummer 2] had verkregen op grond van verkrijgende verjaring, zoals vastgelegd in artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde, die het perceel in 2020 had overgedragen, betwistte de eigendom van de eiser en vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelde dat de eiser inderdaad het eigendom van [kadastraal nummer 2] had verkregen door verkrijgende verjaring, omdat hij het perceel ondubbelzinnig in bezit had genomen en te goeder trouw had gehandeld. De vorderingen van de gedaagde tot schadevergoeding werden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de eiser. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die gezamenlijk werden begroot op € 2.807,02.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/551209 / HA ZA 23-61
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.J. Boven te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J.H. Post te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding zonder producties;
- de akte overlegging producties met producties 1 t/m 7 van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 t/m 11;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 t/m 5;
- de akte overlegging producties met producties 12 t/m 14 van [gedaagde] ;
- de nadere akte van [eiser] van 21 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 22 augustus 2023. [eiser] is verschenen samen met zijn advocaat. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [A] (enig aandeelhouder/bestuurder van [gedaagde] ) en haar advocaat. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Daarnaast hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Na afloop van de zitting is besloten dat er vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1981 eigenaar van het perceel dat kadastraal wordt aangeduid met [kadastraal nummer 1] (hierna: [kadastraal nummer 1] ). [eiser] runt op dat perceel sinds oktober 1981 een pompstation en een autohandel. De aankondiging van deze bedrijfsactiviteiten staat in een krantenartikel van 21 oktober 1981 (productie 5.5 akte [eiser] ).
*I.v.m. de herleidbaarheid naar personen is de afbeelding verwijderd.
Figuur 1: Kadastrale kaart (productie 3 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie)
2.2.
In datzelfde krantenartikel uit 1981 wordt gesproken over een open riool, dat op de daarbij gevoegde foto is weergegeven. Dit open riool bevond zich op [kadastraal nummer 2] . Hierop kwam het rioolwater uit van de bedrijfspanden op het aangrenzende perceel dat kadastraal wordt aangeduid met [kadastraal nummer 3] (hierna: [kadastraal nummer 3] ). Dit perceel was op dat moment in eigendom van de heer [B] . Op de foto bij een krantenartikel van 30 augustus 1988 (productie 1 conclusie van antwoord in reconventie) is te zien dat dit open riool is dichtgemaakt en dat er (gedeeltelijk) auto’s op staan.
2.3.
Langs de perceelgrens van [kadastraal nummer 2] staat, voor zover dat grenst aan [kadastraal nummer 3] , gedeeltelijk een hek. Dat hek is te zien op de foto’s bij genoemd krantenartikel uit 1981, op de ongedateerde foto’s die als productie 5.1 tot en met 5.4 bij de akte van [eiser] zijn overgelegd en op de ongedateerde foto’s die als productie 9 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie zijn overgelegd.
2.4.
Daarnaast staan langs de gehele perceelgrens van [kadastraal nummer 2] met [kadastraal nummer 3] , en daarmee gedeeltelijk ook langs genoemd hek, betonnen paaltjes die geplaatst zijn door [eiser] . Deze betonnen paaltjes zijn te zien op de volgende documenten die zijn overgelegd:
  • de ongedateerde foto bij productie 5.3 en 5.4 akte van [eiser] ;
  • de ongedateerde foto bij productie 5 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de Street View afbeelding van Google Maps van september 2016 bij productie 7 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de ongedateerde foto’s bij productie 9 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de foto bij het krantenartikel van 27 april 1994 bij productie 3 conclusie van antwoord in reconventie;
  • de ongedateerde (nieuwe) foto’s die op 21 augustus 2023 door [eiser] in het geding zijn gebracht.
2.5.
Op de Street View foto’s van Google Maps van september 2016 (productie 7 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie) is te zien dat de reclameborden van [bedrijf] , Kwantum en Hoogvliet, evenals het prijzenbord van het tankstation op [kadastraal nummer 2] en tegen [kadastraal nummer 3] staan. Op de foto bij het krantenartikel van 27 april 1994 (productie 3 conclusie van antwoord in reconventie) zijn diezelfde borden te zien.
2.6.
Op 15 september 2020 heeft de overdracht van het huidige [kadastraal nummer 2] aan [gedaagde] plaatsgevonden. Vlak daarvoor, rond 11 september 2020, is [eiser] door [gedaagde] benaderd over het feit dat [eiser] dit perceel in gebruik heeft, terwijl dit perceel volgens [gedaagde] geen eigendom van [eiser] is.
2.7.
Op dit moment is een deel van de tankshop (nu in gebruik als kantoor van de autohandel van [eiser] ) gevestigd op [kadastraal nummer 2] , zoals te zien is op Figuur 1. Voorafgaand aan het bouwen van deze tankshop is een bouwvergunning aangevraagd. Deze bouwvergunning is op 1 februari 2000 verleend voor de [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 1] (productie 2 conclusie van antwoord in reconventie). Daarnaast is de huidige situatie zo, dat op [kadastraal nummer 2] diverse occasions, ten behoeve van de autohandel van [eiser] , zijn gestald.
Het geschil
In conventie

3.[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

verklaart voor recht dat [eiser] [kadastraal nummer 2] in eigendom heeft verkregen op grond van bevrijdende dan wel verkrijgende verjaring;
bepaalt dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de notariële akte tot levering van [kadastraal nummer 2] van [gedaagde] aan [eiser] ;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.1.
[gedaagde] betwist kort gezegd dat [eiser] het eigendom van [kadastraal nummer 2] door verjaring heeft verkregen door aan te voeren dat [eiser] [kadastraal nummer 2] niet ondubbelzinnig in bezit heeft genomen. Daarnaast voert [gedaagde] verweer door te stellen dat, als al sprake zou zijn van inbezitneming, [eiser] dit niet te goeder trouw gedaan heeft en de verjaringstermijn van twintig jaar nog niet is verstreken. [gedaagde] vordert daarom afwijzing van de vorderingen van [eiser] en vordert [eiser] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
In reconventie
3.2.
[gedaagde] vordert – samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde] door [kadastraal nummer 2] in bezit te nemen, dan wel dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt door het eigendom van [kadastraal nummer 2] te verkrijgen en op grond hiervan verplicht is tot het betalen van de schade van [gedaagde] ;
[eiser] te veroordelen tot betaling van:
a. primair € 73.151,00 kosten koper vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2021;
b. subsidiair de grondprijs, bepaald door een door de rechtbank te raadplegen onafhankelijke deskundige en de daarmee samenhangende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2021;
subsidiair
3. [eiser] veroordeelt om, op straffe van een dwangsom, binnen drie maanden na het te wijzen vonnis al datgene dat op (het gedeelte van) [kadastraal nummer 2] staat af te breken, te slopen en het perceel geheel te ontruimen, voor zover [eiser] hiermee inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] ;
4. met veroordeling van [eiser] in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente en in de nakosten.
3.3.
De conclusie van [eiser] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] . [eiser] betwist dat hij niet te goeder trouw was en voert aan dat hij (daarom) niet onrechtmatig heeft gehandeld dan wel zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door [kadastraal nummer 2] in bezit te nemen.

4.De beoordeling

In conventie

Conclusie
4.1.
De vordering van [eiser] dat hij het eigendom van [kadastraal nummer 2] heeft verkregen, zal worden toegewezen. Geoordeeld zal namelijk worden dat [eiser] op grond van verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) vanaf 1 januari 2011 eigenaar is geworden van [kadastraal nummer 2] . Hieronder volgt een toelichting.
Het juridisch kader
4.2.
Uit artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat het eigendom van een registergoed wordt verkregen door een bezitter te goeder trouw die het bezit gedurende tien jaar onafgebroken heeft uitgeoefend.
4.3.
Goede trouw is niet vereist voor het verkrijgen van een registergoed op grond van bevrijdende verjaring. Degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (artikel 3:105 BW). De termijn voor bevrijdende verjaring is in beginsel twintig jaar (3:306 BW).
De grondslag ‘verkrijgende verjaring’ is onderdeel van de rechtsstrijd
4.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] artikel 3:99 BW niet expliciet genoemd heeft als grondslag voor de eigendomsverkrijging. Daarom zou de rechtbank volgens [gedaagde] in haar beoordeling alleen mogen toetsen of [eiser] op grond van bevrijdende verjaring het eigendom heeft verkregen. Dit standpunt houdt geen stand.
4.5.
Op grond van artikel 25 Rechtsvordering dient de rechter immers de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen op basis van de door [eiser] gestelde feiten. [eiser] heeft zowel in zijn processtukken als ter zitting diverse feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat hij [kadastraal nummer 2] ondubbelzinnig in bezit zou hebben genomen en dat hij dit te goeder trouw gedaan heeft. Bovendien heeft [eiser] in de dagvaarding (pagina 3, derde alinea) expliciet genoemd dat hij zich beroept op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring. De rechtbank treedt dus niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd door de vorderingen van [eiser] te toetsen aan artikel 3:99 BW.
[eiser] heeft [kadastraal nummer 2] ondubbelzinnig in bezit genomen
4.6.
Allereerst moet de vraag of [eiser] [kadastraal nummer 2] ondubbelzinnig in bezit heeft genomen en wanneer dit het geval zou zijn, worden beoordeeld. Voor een geslaagd beroep op zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring moet namelijk sprake zijn van bezit. Van inbezitneming is sprake als iemand zich de feitelijke macht over een goed verschaft (artikel 3:113 BW). Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 lid 1 BW). Of sprake is van inbezitneming / bezit wordt beoordeeld naar verkeersopvatting en met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Het in artikel 3:108 BW genoemde criterium is een objectieve maatstaf, die meebrengt dat alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het betrokken goed, moeten worden meegewogen. Dit bezit moet ondubbelzinnig en openbaar, en daarmee naar buiten toe kenbaar, zijn (ECLI:NL:HR:2017:309). Van ondubbelzinnig bezit is sprake als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar van het betreffende perceel daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (ECLI:NL:HR:1993:ZC0826).
4.7.
[eiser] stelt dat hij [kadastraal nummer 2] sinds 1982 ondubbelzinnig in bezit heeft genomen en onderbouwt dit door diverse bezitsdaden naar voren te brengen. [gedaagde] betwist het ondubbelzinnig bezit door aan te voeren dat de door [eiser] genoemde onderbouwing onvoldoende is om van ondubbelzinnig bezit te spreken. [gedaagde] brengt hiervoor onder meer naar voren dat [kadastraal nummer 2] niet volledig afgesloten is (geweest) voor derden, althans dat dit niet voor het volledige perceel geldt. Daarnaast voert zij aan dat als al sprake zou zijn van inbezitneming de verjaringstermijn van twintig jaar nog niet is verstreken.
4.8.
Geoordeeld wordt dat [eiser] slaagt in zijn stelling dat hij ondubbelzinnig bezit heeft genomen van [kadastraal nummer 2] . Voor dit oordeel worden de volgende door [eiser] gestelde bezitsdaden van belang geacht:
Het dempen van het open riool.Voldoende is komen vast te staan dat [eiser] in samenwerking met de gemeente Woudenberg het open riool op [kadastraal nummer 2] heeft gedempt en hier vervolgens zand en grind op gestort heeft. Op basis van de foto bij het krantenartikel van 30 augustus 1988 (overweging 2.2) wordt ervan uitgegaan dat dit (uiterlijk) in augustus
1988is gebeurd. Op de foto is namelijk te zien dat er auto’s op de plek staan waar voorheen het open riool was. [gedaagde] heeft, door alleen aan te voeren dat door [eiser] gestelde feiten niet vast staan, onvoldoende onderbouwd betwist dat [eiser] deze daad niet, of op een later moment gedaan heeft.
Het stallen van auto’s.Voldoende is gebleken dat [eiser] in ieder geval vanaf
1988, na het dempen van de sloot, continu diverse auto’s (occasions) ten behoeve van zijn autohandel op een groot deel van het [kadastraal nummer 2] gestald heeft. Ook dat blijkt uit de foto bij het krantenartikel uit 1988 (overweging 2.2). Daarnaast staat niet ter discussie dat [eiser] vanaf oktober 1981 ter plaatse een autohandel gevestigd heeft. [gedaagde] heeft niet betwist dat dit een juiste weergave van de feiten is.
Het plaatsen van het bord met daarop de brandstofprijzen en de reclameborden ernaast en het leveren van elektriciteit ten behoeve van deze borden.Volgens [eiser] zijn deze borden door hem geplaatst. Uit het krantenartikel uit 1994 (overweging 2.5) volgt dat deze borden er in ieder geval al vanaf
1994staan. Door [gedaagde] is enkel aangevoerd dat een ander bedrijf de borden heeft geplaatst maar zij onderbouwt dit verder niet. Daarmee heeft [gedaagde] deze daad van inbezitneming onvoldoende onderbouwd betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser] deze borden in 1994 heeft geplaatst.
Het plaatsen van de paaltjes langs de erfgrens met [kadastraal nummer 3] .Langs de erfgrens met [kadastraal nummer 3] zijn paaltjes geplaatst, zoals blijkt uit de documenten die in overweging 3.4 worden genoemd. Deze paaltjes zijn gedeeltelijk langs het hek grenzend aan [kadastraal nummer 3] geplaatst. Volgens [eiser] stond dat hek er al voordat [eiser] eigenaar werd van [kadastraal nummer 1] . Ter zitting is door [eiser] aangevoerd dat hij deze paaltjes dertig jaar geleden, dus circa
1993, heeft neergezet. Dit is door [gedaagde] niet betwist en kan daarmee als vaststaand worden beschouwd. Met het plaatsen door [eiser] van de paaltjes langs de perceelgrens tussen [kadastraal nummer 2] en [kadastraal nummer 3] , wordt perceel 2047 volledig afgekaderd. Daarmee is het perceel niet (zonder meer) vrij toegankelijk. De recentelijk gemaakte opening voor de twee parkeerplaatsen naast de tankshop maakt dit oordeel niet wezenlijk anders.
De bouw van de shop bij het tankstation.[eiser] heeft een winkel bij het tankstation gebouwd. De vergunning voor het plaatsen van een (nieuwe) shop bij het tankstation is afgegeven in februari
2000. [eiser] heeft gesteld dat hij in datzelfde jaar de shop heeft (af)gebouwd. Dit wordt door [gedaagde] niet betwist en kan daarmee als vaststaand worden beschouwd.
Het plaatsen van een stukje hek tussen de shop en het hek langs de perceelgrens van [kadastraal nummer 3] .Kort nade bouw van de nieuwe shop heeft [eiser] een stukje hek geplaatst tussen de shop en het hek langs de perceelgrens met [kadastraal nummer 3] . Daardoor is perceel 2047 voor een groot gedeelte in het geheel niet meer vrij toegankelijk voor mensen van buitenaf.
4.9.
Nu geoordeeld is dat sprake is van inbezitneming door [eiser] , dient beoordeeld te worden vanaf welke datum dit het geval is. De rechtbank is van oordeel dat de daden van inbezitneming genoemd in overweging 4.8 a tot en met f onvoldoende zijn om, zoals [eiser] stelt, te oordelen dat sprake is van inbezitneming vanaf 1982. In de punten a tot en met f is immers bij geen enkele bezitsdaad komen vast te staan dat deze in 1982 is uitgevoerd. Op basis van de bezitsdaden genoemd in overweging 4.8 a tot en met f gezamenlijk kan echter wel geoordeeld worden dat [eiser] [kadastraal nummer 2] als geheel in het jaar 2000 ondubbelzinnig in bezit heeft genomen. Voor de start van de verjaringstermijn wordt namelijk uitgegaan van de datum van de laatste bezitsdaad (4.8 f). Aangezien niet precies is komen vast te staan op welk moment in 2000 deze bezitsdaad is verricht, wordt ervan uitgegaan dat de verjaringstermijn uiterlijk op 1 januari 2001 is gaan lopen.
[eiser] heeft [kadastraal nummer 2] te goeder trouw in bezit genomen
4.10.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [eiser] [kadastraal nummer 2] te goeder trouw in bezit heeft genomen. Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW). Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn. Het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen door de partij die zich hierop beroept (artikel 3:118 lid 3 BW). Is een bezitter te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.
4.11.
[gedaagde] stelt dat [eiser] niet te goeder trouw gehandeld heeft doordat [eiser] het kadaster had kunnen en moeten raadplegen. [eiser] had uit de kadastrale kaart kunnen opmaken dat hij geen eigenaar was van [kadastraal nummer 2] . Dit verweer gaat niet op.
4.12.
Voor het aannemen van goede trouw is het noodzakelijk dat de nodige zorgvuldigheid is betracht om een verkeerde voorstelling van zaken te voorkomen. Hierbij mag, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, enig onderzoek worden gevergd. Anders dan [gedaagde] stelt, staat het bij de overdacht niet raadplegen van de kadastrale kaart echter niet (zonder meer) aan bezit te goeder trouw in de weg als er verder geen aanwijzingen bestaan dat men geen eigenaar van de strook grond zou worden. De kadastrale kaart maakt immers geen onderdeel uit van de openbare registers. Pas als de feitelijke omstandigheden geen duidelijkheid (lijken te) verschaffen over de erfgrens en/of tot argwaan behoren te leiden over de vraag of de feitelijke grenzen wel overeenstemmen met de kadastrale grenzen, is nader onderzoek vereist (aldus advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot in haar uitvoerige conclusie van 19 juni 2020, zonder motivering gevolgd door de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2020:617).
4.13.
Voor dergelijke argwaan aan de zijde van [eiser] was echter geen aanleiding. Zoals in overweging 2.2 genoemd, grensde het perceel van [eiser] aan een open riool. De andere kant van het open riool grensde direct aan het hek, genoemd in overweging 2.3. Dat hek grensde weer aan [kadastraal nummer 3] . Dit hek is volgens [eiser] door de heer [B] , destijds eigenaar van [kadastraal nummer 3] , geplaatst. [eiser] stelt dat hij zich er nooit bewust van is geweest dat zijn perceel niet tot aan het hek aan de andere kant van het open riool grensde. Dit komt de rechtbank niet onbegrijpelijk voor. Er waren immers geen aanwijzingen dat zich nog een ander perceel, het huidige [kadastraal nummer 2] , tussen het perceel van [eiser] en [kadastraal nummer 3] bevond en dat [eiser] daar geen eigenaar van zou zijn. Bovendien heeft tussen 1981 en circa 11 september 2020 geen enkele eigenaar geklaagd bij [eiser] over de inbezitneming van [eiser] van wat uiteindelijk het huidige [kadastraal nummer 2] bleek te zijn. Er was voor [eiser] dus geen enkele reden om nader onderzoek te doen naar de kadastrale grenzen.
4.14.
Zoals onder overweging 4.10 genoemd, ligt de bewijslast voor de stelling dat [eiser] niet te goeder trouw heeft gehandeld bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft op dit punt alleen aangevoerd dat [eiser] , zoals genoemd, het kadaster had moeten raadplegen. Nu geoordeeld is dat [eiser] er niet aan had hoeven twijfelen dat zijn perceel niet tot aan het hek aan de andere kant van het open riool grensde, kan [eiser] niet verweten worden dat hij (destijds) het kadaster niet heeft geraadpleegd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit zou blijken dat [eiser] niet te goeder trouw heeft gehandeld, dan wel op basis waarvan [eiser] wel het kadaster had moeten raadplegen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Daarmee is het ontbreken van goede trouw aan de zijde van [eiser] niet komen vast te staan.
4.15.
Nu hierboven is geoordeeld dat [eiser] te goeder trouw heeft gehandeld, betekent dit dat uitgegaan moet worden van een verjaringstermijn van tien jaar (artikel 3:99 BW). Ook geldt dat [eiser] (uiterlijk) vanaf 1 januari 2001 gedurende een termijn van tien jaar onafgebroken bezitter te goeder trouw is geweest. [eiser] is dus (uiterlijk) op 1 januari 2011 door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van [kadastraal nummer 2] . De vordering om voor recht te verklaren dat [eiser] het eigendom over perceel 2047 heeft verkregen op grond van verkrijgende verjaring zal dus worden toegewezen.
De vordering onder randnummer 2 van de dagvaarding wordt afgewezen
4.16.
Verder vordert [eiser] te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de notariële akte tot levering van [kadastraal nummer 2] .
4.17.
Artikel 3:300 lid 2 BW moet echter met terughoudendheid worden toegepast. De bepaling is bedoeld voor die situatie waarin één van de partijen die gehouden is aan het opmaken van een akte medewerking te verlenen, weigert of niet in staat is om de medewerking te verlenen. [eiser] heeft geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat dit het geval is/zal zijn. Daarom zal deze vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.18.
Dit oordeel laat uiteraard onverlet dat het voorgaande ertoe leidt, dat [gedaagde] op basis van de artikelen 34 en 37 Kadasterwet haar medewerking zal moeten verlenen aan het inschrijven van een notariële akte in de openbare registers waarin de verjaring van [kadastraal nummer 2] en daarmee de eigendomsovergang van dit perceel op [eiser] is vastgelegd.
In reconventie
De vorderingen van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding slaagt niet
4.19.
[gedaagde] vordert schadevergoeding van [eiser] , primair op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW), subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Deze vorderingen worden afgewezen.
4.20.
[gedaagde] meent dat [eiser] met het verkrijgen van het eigendom van [kadastraal nummer 2] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Nu geoordeeld is dat [eiser] bij de inbezitneming van het perceel te goeder was, is van onrechtmatig handelen door [eiser] geen sprake. [gedaagde] komt daarmee geen beroep op schadevergoeding toe op grond van onrechtmatige daad.
4.21.
Daarnaast heeft [gedaagde] schadevergoeding gevorderd op grond van ongerechtvaardigde verrijking (6:212 BW). Met de eigendomsovergang van [kadastraal nummer 2] is [eiser] volgens [gedaagde] verrijkt en is zij daardoor verarmd.
4.22.
In artikel 6:212 BW is bepaald dat degene die ongerechtvaardigd verrijkt is ten koste van een ander, verplicht is de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden, voor zover dit redelijk is en tot het bedrag van de verrijking. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Aangezien geoordeeld is dat [eiser] (uiterlijk) op 1 januari 2011 eigenaar is geworden van [kadastraal nummer 2] , is van verarming aan de zijde van [gedaagde] geen sprake. [gedaagde] heeft immers het eigendom van [kadastraal nummer 2] nooit (in 2020) verkregen. Ook op basis hiervan kan [gedaagde] dus niet met succes schadevergoeding van [eiser] vorderen. De vorderingen van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding door [eiser] zullen dus worden afgewezen.
In conventie en in reconventie
Woudenberg moet de proceskosten betalen
4.23.
Gezien de onderlinge samenhang tussen de procedure in conventie en de procedure in reconventie, wordt de proceskostenveroordeling in beide procedures gezamenlijk behandeld.
4.24.
Zowel in conventie als in reconventie wordt [gedaagde] in het ongelijk gesteld. Daarom moet zij in beide procedures de proceskosten van [eiser] betalen. Deze worden als volgt begroot:
In conventie
- explootkosten in conventie € 114,02
- griffierecht in conventie € 314,00
- salaris advocaat in conventie €
1.196,00(2,0 punt x tarief € 598,00)
Subtotaal € 1.624,02
In reconventie
- salaris advocaat in reconventie € 1.183,00 (2,0 punt × factor 0,5 x tarief € 1.183,00)
Subtotaal 1.183,00
=======
Totaal € 2.807,02

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] op grond van verjaring het eigendom over [kadastraal nummer 2] heeft verkregen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.624,02;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.183,00;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: LMT 5629