In deze zaak vorderde de onderburen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.M.C. Billet, de verwijdering van een PVC vloer die door de bovenburen, gedaagde partijen vertegenwoordigd door mr. J.W. Adriaansens, was aangelegd in strijd met de splitsingsakte van het appartementencomplex. De rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, oordeelde dat de PVC vloer in strijd was met artikel 9 lid 5 van de Akte van Splitsing, waarin een absoluut verbod op harde vloerbedekking is opgenomen. De rechtbank wees de vordering van de onderburen toe, ondanks het verweer van de bovenburen dat de PVC vloer geen overlast veroorzaakte en dat het verbod niet absoluut was. De rechtbank benadrukte dat het verbod op harde vloeren geldt ongeacht de geluidsdempende eigenschappen van de vloer en dat de belangen van alle appartementseigenaren beschermd moeten worden. De bovenburen werden veroordeeld om de PVC vloer binnen drie maanden te verwijderen en een dwangsom van € 500 per dag werd opgelegd voor elke dag dat zij niet aan deze veroordeling voldeden, tot een maximum van € 50.000. Tevens werden de bovenburen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.644,44 werden vastgesteld.