ECLI:NL:RBMNE:2023:5152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/16/545883 / HA ZA 22-512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van PVC vloer in strijd met splitsingsakte in appartementencomplex

In deze zaak vorderde de onderburen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.M.C. Billet, de verwijdering van een PVC vloer die door de bovenburen, gedaagde partijen vertegenwoordigd door mr. J.W. Adriaansens, was aangelegd in strijd met de splitsingsakte van het appartementencomplex. De rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, oordeelde dat de PVC vloer in strijd was met artikel 9 lid 5 van de Akte van Splitsing, waarin een absoluut verbod op harde vloerbedekking is opgenomen. De rechtbank wees de vordering van de onderburen toe, ondanks het verweer van de bovenburen dat de PVC vloer geen overlast veroorzaakte en dat het verbod niet absoluut was. De rechtbank benadrukte dat het verbod op harde vloeren geldt ongeacht de geluidsdempende eigenschappen van de vloer en dat de belangen van alle appartementseigenaren beschermd moeten worden. De bovenburen werden veroordeeld om de PVC vloer binnen drie maanden te verwijderen en een dwangsom van € 500 per dag werd opgelegd voor elke dag dat zij niet aan deze veroordeling voldeden, tot een maximum van € 50.000. Tevens werden de bovenburen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.644,44 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/545883 / HA ZA 22-512
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.M.C. Billet te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. J.W. Adriaansens te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van 31 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de nagekomen producties 12 tot en met 22 van [eiseres] ,
- de nagekomen producties 13 en 14 van [gedaagde sub 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling van 2 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. zijn buren en wonen in een van het uit twee flatgebouwen bestaande complex genaamd “ [naam] ”, gelegen aan de [straat] in [plaats] . [eiseres] is sinds 2006 eigenaar van haar appartement (nr. [nummeraanduiding 1] ) dat op de vierde verdieping is gelegen. [gedaagde sub 1] c.s. zijn op 27 december 2021 eigenaar geworden van hun appartement (nr. [nummeraanduiding 2] ) op de vijfde verdieping, direct boven het appartement van [eiseres] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. zijn van rechtswege lid van de algemene ledenvergadering van de Vereniging van Eigenaars “ [naam] ” (hierna: de VvE) die bij de Akte van Splitsing van 10 oktober 1975 (hierna: de Akte van Splitsing) is opgericht. Op 16 november 1981 is de Akte van Splitsing gewijzigd en is aan artikel 9 als lid 5 de volgende bepaling toegevoegd: “Het aanbrengen en hebben van een harde vloerbedekking – daaronder verstaan een vloerbedekking van steen, hout, keramisch of ander hard materiaal – in andere ruimten van de privégedeelten op de eerste tot en met de zesde verdieping dan de badkamer, de douche- en/of toiletruimte is verboden. De harde vloerbedekking welke zich bij het van kracht worden van deze bepaling reeds in (delen van) deze privégedeelten bevindt mag blijven gehandhaafd.”
2.3.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben kort na de aankoop van hun appartement verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd, waaronder het vervangen van de vloerbedekking door een PVC vloer. [eiseres] is hier achter gekomen en heeft daarop op 3 januari 2022 de VvE gevraagd om [gedaagde sub 1] c.s. te wijzen op het verbod genoemd in artikel 9 lid 5 van de Akte van Splitsing. De beheerder van de VvE heeft op 7 januari 2022 bevestigd dat hij dat heeft gedaan.
2.4.
Bij brief van 5 januari 2022 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] c.s. ook rechtstreeks gewezen op het verbod van artikel 9 lid 5.
2.5.
[eiseres] heeft vervolgens bij brief van 5 juli 2022 via haar gemachtigde [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd om de PVC vloer te (doen) verwijderen en te vervangen door een vloerbedekking die voldoet aan de Akte van Splitsing. [gedaagde sub 1] c.s. hebben niet aan de sommatie voldaan, waarna [eiseres] deze procedure is gestart.
2.6.
[eiseres] vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld binnen drie maanden na dit vonnis de PVC vloer te verwijderen en verwijderd te houden en bij het plaatsen van de nieuwe vloerbedekking zich te houden aan het gestelde in artikel 9 lid 5 van de Akte van Splitsing, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
2.7.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] toewijzen, waarbij de verzochte dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
De PVC vloer is een harde vloer en valt onder de reikwijdte van artikel 9 lid 5
3.2.
[eiseres] vordert verwijdering van de PVC vloer door [gedaagde sub 1] c.s. en baseert haar vordering op artikel 9 lid 5 van de Akte van Splitsing.
3.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat voornoemde artikel een absolute verbod op het hebben van harde vloeren bevat dat [gedaagde sub 1] c.s. dienen na te komen.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren een aantal argumenten aan op grond waarvan volgens hen de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, die de rechtbank hierna afzonderlijk zal bespreken.
Artikel 9 lid 5 is niet van toepassing en ook niet absoluut
3.5.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. valt een PVC vloer niet onder artikel 9 lid 5 omdat die vloer ten tijde van het opstellen van de Akte van Splitsing niet bestond. PVC is volgens [gedaagde sub 1] c.s. weliswaar ‘hard’, maar de ratio van de bepaling is te voorkomen dat er een vloer in een privégedeelte wordt gelegd die voor overlast zorgt. Daarin verschilt PVC vloer wezenlijk van een traditionele harde vloerafwerking, zoals parket, laminaat en plavuizen. PVC wordt volgens [gedaagde sub 1] c.s. gezien als een stille vloer en is daarom uitermate geschikt voor gebruik in een appartementencomplex. Verder voeren [gedaagde sub 1] c.s. aan dat [eiseres] niet heeft gesteld dat sprake is van geluidsoverlast en dat bevestigt hun standpunt dat een PVC vloer voldoet aan de gebruikelijke geluidsdemping.
3.6.
De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. niet in hun standpunt. PVC is een kunststof. Dat is een hard materiaal dat valt in de categorie ‘harde vloerbedekking’ en daarmee onder het verbod van artikel 9 lid 5. Of de PVC vloer wel of niet bestond ten tijde van het opnemen van het artikel in de Akte van Splitsing doet er niet toe. Het artikel verbiedt álle vloerbedekkingen van hard materiaal. Dat volgt uit de woorden ‘
of ander hard materiaal’ die volgen op de opsomming van een aantal soorten vloerbedekking.
3.7.
De vraag of [eiseres] overlast ondervindt van de PVC vloer is niet relevant. De ratio van het artikel is het voorkomen van overlast, maar ook het voorkomen van de discussie of een bepaalde (harde) vloer meer of minder geluidsoverlast geeft. De vergelijking die [gedaagde sub 1] c.s. maken tussen een PVC vloer en andere ‘harde vloeren’ is niet relevant, omdat daarmee niet wordt gezegd dat een PVC vloer dezelfde of betere geluiddempende eigenschappen heeft dan een ‘zachte vloer’.
3.8.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben ook nog gesteld dat het ‘absolute karakter’ van het verbod wel ‘meevalt’. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. blijkt uit de notulen van de vergaderingen van de VvE in de periode 2015-2017 dat het artikel al jaren onderwerp is van discussie binnen de VvE. Een aantal leden is voorstander van harde vloeren, maar de Akte van Splitsing is daarop niet aangepast vanwege de kosten die daarmee gepaard gaan. [eiseres] was zelf ook een voorstander, zo blijkt uit dezelfde notulen en een e-mail van 23 april 2017 die namens [eiseres] voor een vergadering in 2017 is verstuurd. Verder voeren [gedaagde sub 1] c.s. aan dat 9 van de 11 appartementen al een harde vloer hebben en dat een meerderheid van de bewoners akkoord gaat met handhaving van de PVC vloer van [gedaagde sub 1] c.s.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat dit alles niets afdoet aan het absolute karakter van het verbod zoals dat is opgenomen in artikel 9 lid 5. De absoluutheid blijkt uit de zeer beperkte uitzondering, namelijk dat een harde vloer in de natte ruimtes (badkamer, douche en toilet) is toegestaan. Dat er leden zijn die het artikel gewijzigd willen zien en/of het niet nodig vinden het verbod te handhaven, betekent niet dat [gedaagde sub 1] c.s. het verbod mogen negeren. Zolang de akte niet is gewijzigd blijf het verbod onverminderd van kracht en zijn de leden daaraan gebonden.
Geen redelijk belang of in strijd met redelijk en billijkheid
3.10.
Subsidiair zijn [gedaagde sub 1] c.s. van mening dat [eiseres] geen redelijk belang heeft bij haar vordering, dan wel dat sprake is van strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Overlast is gebleken noch gesteld door [eiseres] . [gedaagde sub 1] c.s. hebben ook aangeboden om eventuele overlast vast te stellen en, mocht daarvan sprake zijn, maatregelen te nemen om die weg te nemen. Hierop is [eiseres] niet ingegaan. [gedaagde sub 1] c.s. hebben ook nog geprobeerd met [eiseres] in contact te komen om de zaak te bespreken, maar dit wordt door haar geweigerd. Bovendien hebben 9 van de 11 appartementen in het gebouw al een harde vloer en [eiseres] was zelf in het verleden ook voorstander voor het toestaan van harde vloerbedekkingen en heeft in haar keuken een plavuizenvloer liggen. Ten slotte voeren [gedaagde sub 1] c.s. aan dat [eiseres] de helft van het jaar woonachtig is op de Antillen en dan geen overlast kan ondervinden.
3.11.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:303 BW een eiser een vordering toekomt indien hij daarbij voldoende belang heeft. Dat voldoende belang bestaat bij een vordering mag in beginsel worden verondersteld. De rechter dient terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat. [1]
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van [eiseres] om nakoming van de Akte van Splitsing te vorderen ligt besloten in dat artikel 9 lid 5 bedoeld is om de belangen van álle appartementseigenaren te beschermen. [eiseres] is niet verplicht om ten koste van haar eigen (rechts)positie in te gaan op voorstellen van [gedaagde sub 1] c.s. om een en ander ondanks het verbod in der minne te regelen. Verder is door [gedaagde sub 1] c.s. niet gesteld dat [eiseres] beter af zou zijn met een PVC vloer dan een zachte vloer. Dat [eiseres] eerder pleitbezorger is geweest voor het toestaan van een harde vloer is evenmin relevant. [eiseres] heeft toegelicht dat zij later heeft begrepen dat een PVC vloer nadelen heeft en dat zij daarom van gedachten is veranderd. Dat stond haar vrij en kan haar niet worden tegengeworpen. [eiseres] houdt daarmee voldoende belang bij haar vordering.
3.13.
Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] c.s. het risico op de koop toe hebben genomen dat zij hun PVC vloer zouden moeten verwijderen. [gedaagde sub 1] c.s. zijn vóórdat de vloer er lag door zowel [eiseres] als de beheerder van de VvE gewezen op het verbod van artikel 9 lid 5 en hebben daarop niet gereageerd. Pas nadat de vloer er lag en een brief van de gemachtigde van [eiseres] was ontvangen, zijn [gedaagde sub 1] c.s. gaan praten om een en ander met [eiseres] in der minne te regelen. Onder deze omstandigheden is het beroep van [eiseres] op artikel 9 lid 5 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar.
De verzochte aanhouding door [gedaagde sub 1] c.s. wordt niet gehonoreerd
3.14.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben ter zitting verzocht om als hun verweren niet slagen de zaak aan te houden zodat de VvE over de kwestie kan beslissen. De verweren van [gedaagde sub 1] c.s. slagen niet, maar de rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden. [gedaagde sub 1] c.s. hebben desgevraagd ter zitting verteld dat er geen concreet verzoek tot wijzing van de Akte van Splitsing bij de VvE op de agenda staat. Nu een dergelijk verzoek er niet ligt, terwijl [gedaagde sub 1] c.s. alle tijd hebben gehad om dit punt op de agenda van de VvE te zetten, ligt aanhouding van de beslissing niet in de rede.
De slotsom
3.15.
De conclusie van het bovenstaande is dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen. [eiseres] heeft gevorderd om de termijn waarbinnen de PVC vloer moet worden verwijderd op drie maanden te bepalen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben verzocht om hen meer tijd te geven. Zij achten gelet op alle omstandigheden een termijn van één jaar redelijk. De rechtbank verwerpt dit verzoek. [gedaagde sub 1] c.s. hebben niet onderbouwd waarom de gevraagde termijn van drie maanden niet haalbaar zou zijn voor het verwijderen van de PVC vloer. De rechtbank zal de gevorderde drie maanden dus toewijzen.
3.16.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Proces- en nakosten
3.17.
[gedaagde sub 1] c.s. zijn de partij die ongelijk krijgt en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
134,44
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.644,44
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.20.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen drie maanden na dit vonnis de harde PVC vloer uit hun appartement te verwijderen, althans te doen verwijderen, en verwijderd te houden en bij het (doen) plaatsen van een nieuwe vloerbedekking zich te houden aan het gestelde in artikel 9 lid 5 van het reglement van splitsing als opgenomen in de Akte van Splitsing van 1981,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.644,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door M. Wallart en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023. [2]

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 17 september 1993, NJ 1994/118
2.AS/4879