Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 4 april 2023 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 2 maart 2023, dus voor het einde van de beslistermijn.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld voor het einde van de beslistermijn. De rechtbank ziet hierin in dit geval echter geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat in deze zaak over herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft inmiddels 56.000 van dergelijke aanmeldingen ontvangen. Algemeen bekend is dat dit tot vertraging in de afhandeling van zaken leidt en tot overschrijding van beslistermijnen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet juist om eiseres in dit stadium, waarin de beslistermijn inmiddels met vijf maanden is overschreden, tegen te werpen dat zij de ingebrekestelling “te vroeg” heeft gedaan.
4. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 29 november 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 3 april 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
6. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.
8. Op 23 augustus 2023heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
10. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een beslissing op bezwaar moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
12. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
13. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij van mening is dat de ingebrekestelling prematuur is. Hiervoor is al overwogen dat de rechtbank verweerder hierin niet volgt. De rechtbank stelt daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast. Omdat de dwangsomtermijn inmiddels volledig is volgelopen, wordt de hoogte vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 209,25.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.