ECLI:NL:RBMNE:2023:5084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10674744 UV EXPL 23-193 SGK/44740
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang ontzegd aan promovendus wegens meldingen van ongewenste omgangsvormen

In deze zaak vordert een werknemer, die als promovendus werkzaam is bij een werkgever, wedertewerkstelling na het ontzeggen van toegang tot het laboratorium. De werkgever heeft deze maatregel genomen naar aanleiding van anonieme meldingen over grensoverschrijdend gedrag van de werknemer. De kantonrechter heeft op 27 september 2023 uitspraak gedaan in kort geding. De werknemer is in dienst sinds 1 september 2019 en zijn dienstverband eindigt op 1 maart 2024. De werkgever heeft de toegang tot het laboratorium ontzegd om de sociale veiligheid van andere medewerkers te waarborgen, terwijl een feitenonderzoek naar de meldingen gaande is. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever een redelijke en voldoende zwaarwegende grond heeft om de toegang te ontzeggen, en dat het belang van de werkgever bij handhaving van de maatregel zwaarder weegt dan het belang van de werknemer bij opheffing van de maatregel. De vordering van de werknemer wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10674744 UV EXPL 23-193 SGK/44740
Kortgedingvonnis van 27 september 2023
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Blom,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.E. Wieringa-Heintz.

1.De procedure

1.1.
Op 29 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard in kort geding. Op 11 september 2023 is vervolgens een conclusie van antwoord van [gedaagde] ontvangen. Daarna heeft [eiser] nog vier producties overgelegd.
1.2.
Op 13 september 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Hierbij waren aanwezig [eiser] en gemachtigde mr. M.J. Blom samen met kantoorgenoot mr. [A] en als tolk A. Mos. Van de zijde van [gedaagde] zijn verschenen mr. [B] ( [functie 1] ), [C] ( [functie 2] ), prof. dr. [D] ( [functie 3] ) en gemachtigde mr. S.E. Wieringa-Heintz.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden van beide partijen hebben daarbij een pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 2019 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van PhD kandidaat (promovendus). Het dienstverband eindigt op 1 maart 2024 en dan moet [eiser] zijn promotieonderzoek hebben afgerond.
2.2.
[eiser] is als promovendus werkzaam op de afdeling [afdeling] (afdeling [afdeling] ). Deze afdeling valt binnen het departement [departement] en is onderdeel van de faculteit [faculteit] . Voor het onderzoek dat [eiser] tijdens zijn promotietraject verricht, maakt hij gebruik van het laboratorium in het [gebouw] (hierna: [gebouw] ). In dit laboratorium staat een [.] , die [eiser] gebruikt bij de testen die hij verricht voor zijn onderzoek. Deze machine staat alleen in het [gebouw] .
2.3.
Op 27 maart 2023 heeft [eiser] een e-mail ontvangen van het [functie 3] , prof. dr. [D] (hierna: [D] ) met daarin:
“I am afraid I need to inform you that I decided to request you not to enter the [gebouw] nor to make any contacts to laboratory members of the [afdeling] section, with the exception of [E (voornaam)] ([E] ktr
). (…) I needed to take this decision as a number of bystanders raised concerns that they and others feel unsafe in your presence, due to a number of incidents. This is a serious allegation. I will investigate these claims and I will ask my secretary to make an appointment with you to hear your view on these mathers (…)”
2.4.
Op 31 maart 2023 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen [D] , [eiser] , de promotoren van [eiser] en [functie 4] [F] . Tijdens dit gesprek is [eiser] op de hoogte gesteld van de aard van de anonieme meldingen/signalen en heeft [D] aangegeven dat hij een extern bureau de opdracht heeft gegeven een verkennend onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de anonieme meldingen/signalen en deze objectief te duiden.
2.5.
In april 2023 heeft het verkennend onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen hiervan zijn op 28 april 2023 aan [D] , [C] ( [functie 2] ) en prof. dr. [G] ( [functie 5] ) gepresenteerd. Op verzoek van [D] hebben de onderzoekers hun bevindingen en de op grond daarvan gegeven adviezen later (namelijk op 17 juli 2023) ook nog op schrift gesteld. Uit dit schrijven van de onderzoekers van 17 juli 2023 volgt:
“De interviews laten zien dat ervaren ongewenste omgangsvormen een collega medewerker betreft, [eiser] .
De bevindingen opgenomen tijdens deze interviews zijn de volgende:
  • Pesten: Roddelen, kleineren, diskwalificeren, schreeuwen, beledigen, bekritiseren werk/privé
  • Discriminatie (Direct/indirect onderscheid): op basis afkomst, gender, zwangerschap
  • Intimidatie en seksueel getinte opmerkingen schreeuwen en beledigen vallen ook onder intimidatie
  • Uit de inventarisatie komt ook duidelijk naar voren dat het merendeel van de geïnterviewden het gesprek met de veroorzaker is aangegaan over het ervaren ongewenste gedrag. Dit heeft echter niet of nauwelijks effect gehad.
Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat er sprake is van ervaren ongewenste omgangsvormen. Op basis van deze bevindingen mag van de verantwoordelijke leidinggevende, in dit geval het departementshoofd, verwacht worden dat er een maatregel jegens [eiser (voornaam)] werd genomen. Dit om de veiligheid van de werknemers op de werkvloer te garanderen conform de verantwoordelijkheid van de Arbeidsomstandighedenwet.
Op basis van bovenstaande hebben we de volgende adviezen gegeven:
1.
[eiser (voornaam)] de kans geven zijn PhD te behalen echter onder voorwaarden dat de veiligheid van de medestudenten op de werkvloer gegarandeerd worden.
Of
2.
Op basis van ervaren onveiligheid van medestudenten een persoonsgericht onderzoek naar ongewenste omgangsvormen. “
2.6.
Op 11 mei 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [D] , [eiser] , het [functie 6] en de vertrouwenspersoon van [eiser] . Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] [eiser] op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek en conform het advies van de onderzoekers de twee volgende opties voorgehouden:
(1) [gedaagde] laat als vervolg op de uitgevoerde verkenning een formeel feitenonderzoek naar de ongewenste omgangsvormen uitvoeren
of
(2) [eiser] wordt de mogelijkheid geboden om – onder strikte voorwaarden – zijn promotie alsnog op korte termijn af te ronden.
2.7.
[eiser] zijn voorkeur ging uit naar optie 2, waarna partijen in overleg zijn getreden over de afspraken waaronder [eiser] zijn promotie zou kunnen afronden. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt.
2.8.
[D] heeft vervolgens op 27 juli 2023 het College van Bestuur (hierna: CvB) verzocht de Commissie Interpersoonlijke Integriteit (hierna: CII) te verzoeken om een formeel feitenonderzoek naar de ongewenste omgangsvormen uit te voeren. De CII heeft deze opdracht aanvaard.
2.9.
Op 8 augustus 2023 heeft het CvB [eiser] per brief hierover geïnformeerd en daarbij tevens medegedeeld:

Gedurende het onderzoek van de CII kunt u blijven werken aan uw proefschrift. Daarbij maken wij wel de volgende kanttekening: gezien de ernst van de signalen dienen wij maatregelen te nemen om de sociale veiligheid van de medewerkers binnen de [afdeling] -groep te kunnen garanderen. Daarom ontzeggen wij u per direct de toegang tot het [gebouw] . Dat betekent dat u gedurende het onderzoek van de CII geen werkzaamheden in het laboratorium van het [gebouw] mag uitvoeren. U neemt verder geen actief contact op met medewerkers van de [afdeling] sectie. Contact met (co)promotors zal plaatsvonden buiten het [gebouw] .”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening
[gedaagde] te veroordelen om [eiser] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot het werk en de bedongen werkzaamheden als PhD-kandidaat alsmede hem in de gelegenheid te stellen en daartoe alle nodige voorzieningen ter beschikking te stellen om zijn promotie uiterlijk april 2024 af te ronden, alsmede toegang te verschaffen tot het [gebouw] en het laboratorium, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bericht te sturen aan de [afdeling] -groep, op de wijze die binnen [gedaagde] gebruikelijk is en met de volgende inhoud:
“Tijdens de afgelopen maanden van de promotie van [eiser] hebben wij signalen ontvangen over het gedrag van [eiser (voornaam)] zijn promotieperiode binnen [afdeling] groep. Deze signalen zijn door twee externe onderzoekers beoordeeld. Hierop hebben wij maatregelen genomen door de interactie tussen [eiser (voornaam)] en de [afdeling] groep tot een minimum te beperken. [eiser (voornaam)] is nimmer zelf gehoord door de onderzoekers. Deze maatregelen zijn achteraf bezien ten onrechte genomen. Er zijn geen bewijzen, dat [eiser (voornaam)] zich aan incorrect gedrag schuldig zou hebben gemaakt. In het geval hiermee onrust binnen de organisatie is ontstaan of de reputatie van [eiser (voornaam)] mogelijk schade is toegebracht is dit nimmer de bedoeling geweest Dit spijt ons zeer”.
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet;
[gedaagde] te verbieden de referentie in haar brief van 29 juli 2023 aan te vullen met daar genoemde toevoeging, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, wordt ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Een vordering in een kort geding kan alleen worden toegewezen als de eiser, in dit geval [eiser] , daarbij een spoedeisend belang heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt het spoedeisend belang uit de aard van de vorderingen van [eiser] . Of [eiser] volgens het voorstel van [gedaagde] van 19 juli 2023 al dan niet in staat is om zijn promotie voor 1 maart 2024 af te ronden, staat aan het spoedeisend belang als zodanig niet in de weg. [eiser] is in zoverre dus ontvankelijk in zijn vorderingen.
Het verdere juridische kader
4.2.
In een kort geding wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na dit kort geding een bodemprocedure zal komen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. In een kort geding beoordeelt de rechter of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de maatregel die daarop vooruit loopt, in een kort geding worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
De (eerste) vraag die in deze procedure voorligt is of [gedaagde] [eiser] weer moet toelaten tot zijn werk in die zin dat hem niet langer de toegang tot het [gebouw] wordt ontzegd. Deze vraag moet beantwoord worden aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. Deze algemene maatstaf breng mee dat de toewijsbaarheid van de vordering van [eiser] tot (volledige) wedertewerkstelling mede afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval. De vrijheid van de werkgever om de organisatie in te richten naar eigen wensen moet worden afgewogen tegen het gerechtvaardigde belang van een werknemer bij (volledige) tewerkstelling. Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat een werknemer in beginsel een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verrichten van de bedongen arbeid. Van een goed werkgever mag dan ook worden verwacht dat hij de werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij de werkgever een redelijke en – tegenover het zwaarwegend belang van de werknemer – voldoende zwaarwegende grond heeft om de werknemer die mogelijkheid te ontzeggen.
4.4.
Het is aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat haar beslissing om [eiser] de toegang tot het [gebouw] te ontzeggen, berust op gronden die die beslissing kunnen dragen. Het gaat daarbij om de beslissing van het CvB van 8 augustus 2023, omdat dát de beslissing is op grond waarvan [eiser] op dit moment de toegang tot het [gebouw] wordt ontzegd. Weliswaar is [eiser] daarvoor al - door [D] - de toegang tot het [gebouw] ontzegd en volgens [eiser] kon en mocht [D] die beslissing op dat moment niet nemen, maar of [eiser] reeds op dát moment de toegang tot het [gebouw] mocht worden ontzegd ligt in deze procedure niet voor ter beoordeling.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een redelijke en voldoende zwaarwegende grond heeft om [eiser] de toegang tot het [gebouw] te ontzeggen. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Aan de stelling van [eiser] dat het CvB niet bevoegd is om een maatregel als het ontzeggen van de toegang op te leggen wordt voorbijgegaan. Het is aannemelijk dat het CvB als het hoogst gezaghebbende orgaan binnen [gedaagde] bevoegd is dergelijke maatregelen te nemen.
4.7.
Uit dat wat [gedaagde] heeft aangevoerd volgt dat de grond voor de beslissing om [eiser] de toegang tot het [gebouw] te ontzeggen voor de duur van het feitenonderzoek dat door de CII zal worden uitgevoerd, is gelegen in de uitkomsten van het onderzoek dat [gedaagde] in april 2023 heeft laten uitvoeren, nadat zij begin 2023 anonieme meldingen/signalen had ontvangen van directe collega’s van [eiser] over grensoverschrijdend gedrag van [eiser] .
4.8.
[eiser] stelt dat het onderzoek dat [gedaagde] in april 2023 heeft laten uitvoeren (hierna: het verkennend vooronderzoek) geen deugdelijk (verricht) onderzoek is.
[eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] bij dit onderzoek de procedurele voorschriften niet in acht heeft genomen, omdat het verkennend vooronderzoek geen grondslag kent in de door [gedaagde] in het leven geroepen “Regeling Werkwijze meldingen en klachtbehandeling Schendingen Interpersoonlijke Integriteit (ongewenst gedrag)”. [gedaagde] heeft echter toegelicht dat deze regeling (hierna: de regeling) in het leven is geroepen voor het geval er sprake is van
officiëleklachten en
officiëlemeldingen. Bij díe klachten en meldingen moet de regeling in acht worden genomen en die klachten worden zodoende door de Commissie Interpersoonlijke Integriteit (hierna: CII) in behandeling genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval geen sprake is van officiële klachten en officiële meldingen (maar van anonieme meldingen/signalen). Weliswaar bevat de hiervoor genoemde regeling een bepaling die maakt dat anonieme klachten en anonieme meldingen toch door de CII in behandeling worden genomen, maar – zo volgt uit de regeling – dan moet er sprake zijn van een zwaarwegend belang om de kwestie te onderzoeken, waarbij de te onderzoeken kwestie een potentieel risico vormt voor de sociale veiligheid binnen [gedaagde] . [gedaagde] heeft toegelicht dat zij, gelet op de impact van een onderzoek door de CII, niet lichtvaardig met deze uitzonderingsbepaling omgaat en zij daarom eerst een verkennend vooronderzoek wilde (laten) verrichten, om te beoordelen of sprake was van een ‘potentieel risico’.
4.9.
Het voorgaande leidt er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter toe dat het feit dat het verkennend vooronderzoek dat [gedaagde] in april 2023 heeft laten uitvoeren geen grondslag kent in de regeling niet tot gevolg heeft dat dit onderzoek geen deugdelijk onderzoek is. [gedaagde] heeft zorgvuldig en als goed werkgever gehandeld door eerst een verkennend vooronderzoek te (laten) verrichten, om een inschatting te kunnen maken van de ernst van de situatie teneinde daarna de vervolgstappen (met mogelijk verstrekkende gevolgen) te kunnen bepalen. Dat het [gedaagde] in het geheel niet was toegestaan om een verkennend vooronderzoek te (laten) verrichten, omdat zij de regeling in het leven heeft geroepen, volgt niet uit de regeling en blijkt verder ook nergens uit. Dit zou bovendien ook in strijd zijn met de verplichting van [gedaagde] om als goed werkgever te reageren op signalen dat sprake is van een onveilig werkomgeving. In de Arbeidsomstandighedenwet is immers vastgelegd dat iedere werknemer recht heeft op een veilige en gezonde werkomgeving en ook in verband met goed werkgeverschap mag van een werkgever worden verlangd dat daar actief naar wordt gehandeld.
4.10.
Verder stelt [eiser] dat hij door de onderzoekers niet is gehoord. De kantonrechter begrijpt dat het verkennend vooronderzoek enkel tot doel had om de aard en omvang van de meldingen/signalen te inventariseren en deze objectief te duiden teneinde daarna de vervolgstappen te kunnen bepalen en was dus niet gericht op waarheidsvinding. Dat [eiser] door de onderzoekers niet is gehoord, betekent zodoende niet dat het verkennend vooronderzoek niet deugdelijk is verricht.
Dat neemt overigens niet weg dat voorstelbaar is dat [eiser] zijn kant van het verhaal wil vertellen en van [gedaagde] als goed werkgever mag worden verwacht dat zij de meldingen/signalen en bevindingen van het onderzoek met [eiser] bespreekt en hem in de gelegenheid stelt om daarop te reageren. Volgens [gedaagde] heeft zij dat ook gedaan.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij niet inhoudelijk op de hoogte is gesteld
van de exacte inhoud van de signalen. [gedaagde] heeft in dat verband toegelicht dat zij geen namen kan noemen, omdat de betrokkenen hebben aangegeven anoniem te willen blijven. Volgens [gedaagde] heeft zij zowel tijdens het gesprek op 31 maart 2023 als op 11 mei 2023 aan de hand van anonieme voorbeelden de meldingen/signalen met [eiser] besproken. Dit is als zodanig door [eiser] niet weersproken.
4.11.
[eiser] stelt voor wat betreft de (on)deugdelijkheid van het verkennend vooronderzoek ook nog dat de onderzoekers die het verkennend vooronderzoek hebben uitgevoerd onervaren zijn en dat uit wetenschappelijk onderzoek zou zijn gebleken dat dergelijke onderzoeken in ruim driekwart van de gevallen zeer ondeugdelijk zijn. Deze (algemene) stellingen kunnen echter niet tot de conclusie leiden dat het onderzoek in dit geval ondeugdelijk is verricht.
4.12.
Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat het verkennend vooronderzoek niet deugdelijk is (verricht).
4.13.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat (pas) maanden nadat het verkennend vooronderzoek is uitgevoerd een feitenonderzoek door de CII wordt uitgevoerd. [gedaagde] voert naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter terecht aan dat dit haar niet kan worden tegengeworpen. De oorzaak hiervan is immers gelegen in dat partijen in de tussenliggende periode hebben geprobeerd te bewerkstelligen dat [eiser] zijn promotie onder strikte voorwaarden zou kunnen afronden en voor deze optie had [eiser] zelf zijn voorkeur gegeven.
4.14.
Voor de uitkomsten van het verkennend vooronderzoek verwijst [gedaagde] naar het schrijven van de onderzoekers van 17 juli 2023, waaruit volgt dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat medewerkers van de sectie [afdeling] van het departement [departement] ongewenst omgangsvormen ervaren met [eiser] , het merendeel van deze medewerkers het gesprek hierover met [eiser] is aangegaan, maar dat niet of nauwelijks effect heeft gehad. [eiser] trekt de geloofwaardigheid van deze uitkomsten zoals door de onderzoekers op 17 juli 2023 op schrift gesteld in twijfel, omdat de onderzoekers de uitkomsten al geruime tijd daarvoor aan [gedaagde] hebben gepresenteerd. Dit enkele feit kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter echter niet tot de conclusie leiden dat de uitkomsten niet betrouwbaar zijn.
4.15.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] gelet op de uitkomsten van het verkennend vooronderzoek vooralsnog een redelijke en voldoende zwaarwegende grond om [eiser] voor de duur van het feitenonderzoek de toegang tot het [gebouw] te ontzeggen. [gedaagde] heeft immers de verplichting om zorg te dragen voor een sociaal veilige werkomgeving voor ál haar werknemers. De werknemers waarvan de anonieme meldingen/signalen afkomstig zijn, zijn werkzaam in het [gebouw] en uit het verkennend vooronderzoek volgt dat zij het gesprek met [eiser] zijn aangegaan over het ervaren ongewenste gedrag, maar dat dit niet of nauwelijks effect had. De gerechtvaardigde vrees bestaat zodoende dat daadwerkelijk ongewenste situaties zullen ontstaan wanneer [eiser] onbeperkte toegang heeft tot het [gebouw] .
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] belang heeft bij toegang tot het [gebouw] , omdat daarin een [.] staat, die hij nodig heeft voor het uitvoeren van testen voor zijn promotieonderzoek. Echter, dat [eiser] , zoals hij vordert, voor het afronden van zijn promotieonderzoek onbeperkt toegang nodig heeft tot het [gebouw] heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt. Over hoeveel dagen [eiser] dan wel nog toegang nodig heeft tot het [gebouw] kunnen partijen het vooralsnog niet eens worden en dit kan de kantonrechter ook niet beoordelen. Partijen hebben in dat verband tegengestelde verklaringen overgelegd en dat aan de ene verklaring meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere verklaring hebben partijen beide niet aannemelijk gemaakt.
Dit leidt ertoe dat het belang van [gedaagde] bij handhaving van de maatregel zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij het opheffen van de maatregel.
Conclusie
4.16.
Het voorgaande betekent de door [eiser] gevorderde onbeperkte wedertewerkstelling als voorziening in kort geding niet toewijsbaar is. De gevorderde veroordeling om een rectificatie te versturen en het gevorderde verbod op aanvullingen op in de toekomst uit te reiken referenties, delen hetzelfde lot.
Proceskosten
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.