ECLI:NL:RBMNE:2023:5036

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
10200367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van pensioenpremies door BPF Schoonmaak en RAS tegen [gedaagde] B.V. met betrekking tot verplichtstelling en bewijslevering

In deze zaak vorderen BPF Schoonmaak en RAS betaling van pensioenpremies door [gedaagde] B.V. De kantonrechter heeft de procedure behandeld en de relevante feiten zijn als volgt: BPF Schoonmaak en RAS stellen dat [gedaagde] B.V. onder de verplichtstelling valt en dat zij verplicht is om pensioenpremies te betalen voor haar personeel. [gedaagde] B.V. betwist deze vordering en stelt dat zij een uitzend- en detacheringsbureau is, en dat zij geen schoonmaak- of glazenwassersbedrijf is. De zaak draait om de vraag of [gedaagde] B.V. onder de verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS valt en of zij de gevorderde bedragen moet betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat BPF Schoonmaak en RAS de bewijslast dragen om aan te tonen dat [gedaagde] B.V. met ingang van 23 juli 2019 onder de verplichtstelling valt. De rechter heeft BPF Schoonmaak en RAS de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren, hetzij door schriftelijke stukken, hetzij door het horen van getuigen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10200367 \ UC EXPL 22-7554
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
1.
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,
te Utrecht,
2.
STICHTING RAAD VOOR ARBEIDSVERHOUDINGEN SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBRANCHE,
te ’s-Hertogenbosch,
eisende partijen,
hierna te noemen: BPF Schoonmaak en/of RAS
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mevrouw [A] , directeur van
[bedrijf] B.V., voorheen [gedaagde] B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6
- de brief van BPF Schoonmaak en/of RAS met producties 5 tot en met 8
- de brief van [gedaagde] met producties 7 tot en met 12
- de brief van 10 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 februari 2023
- de akte van het Bedrijfspensioenfonds en/of RAS met producties 9 en 10
- de akte van [gedaagde] B.V. met 4 bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Bij brief van 18 december 2019 deelt StiPP (stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten) [gedaagde] mee dat zij volgens haar gegevens valt onder de verplichtstelling van StiPP en onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao van Stichting Fonds Uitzendbranche valt. Aan [gedaagde] wordt verzocht om het formulier ‘onderzoek naar verplichting tot aansluiting’ in te vullen en uiterlijk 15-2-2020 terug te sturen.
2.2.
Bij brief van 9 juni 2020 deelt StiPP aan [gedaagde] mee:
‘in de afgelopen periode hebben wij u twee keer gevraagd om het formulier onderzoek naar verplichting tot aansluiting in te vullen en toe te sturen. Dit formulier hebben wij niet ontvangen. In deze brief leest u wat er gebeurt en wat u nu verder nog kunt verwachten.
Uw onderneming is ingeschreven bjj StiPP en geregistreerd bij SFU’.
2.3.
Bij brief van 28 oktober 2021 delen BPF Schoonmaak en RAS aan
[gedaagde] mee dat zij valt onder verplichte deelname aan de regelingen van BPF Schoonmaak en RAS. Volgens de Kamer van Koophandel, gegevens van de belastingdienst/het UWV en het Internet, verricht het personeel van [gedaagde] schoonmaakwerkzaamheden. Om deze reden hebben BPF Schoonmaak en RAS [gedaagde] met ingang van 23 juli 2019 ingeschreven in de collectieve regeling in de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche, en brengen BPF Schoonmaak en RAS [gedaagde] de bijdrage aan RAS en pensioenpremies voor deelname van de werknemers van [gedaagde] aan het Pensioenfonds in rekening.
2.4.
Bij e-mail van 7 december 2022 laat StiPP op verzoek van het Pensioenfonds weten dat [gedaagde] niet valt onder de verplichtstelling van StiPP, omdat het een personeelsvennootschap is. Dit is een onderneming die personeel uitsluitend aan gelieerde ondernemingen binnen een groep of concern ter beschikking stelt. Volgens het Pensioenfonds claimen werknemers die bij [gedaagde] gewerkt hebben pensioen.
2.5.
Het Pensioenfonds en RAS vorderen - samengevat - veroordeling van
[gedaagde] B.V. tot betaling van € 4.086,62, vermeerderd met de handelsrente en kosten.
2.6.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van dit bedrag. Zij stelt dat zij een uitzend- en detacheringsbureau is en geen schoonmaak en/of glazenwassersbedrijf. Dit blijkt ook uit de sbi-code in het handelsregister: 78201 -Uitzendbureaus.
[gedaagde] heeft zich dan ook aangemeld bij StiPP, waar zij voor haar uitzendkrachten premie afdraagt. De ontvangen facturen van BPF Schoonmaak en RAS heeft [gedaagde] terug gestuurd, met de mededing dat zij een uitzendbureau is.

3.De beoordeling

3.1.
De centrale vraag in dit geschil luidt of [gedaagde] valt onder de verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS en uit dien hoofde gehouden is premie te betalen voor haar personeel.
3.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij valt onder de verplichtstelling van StiPP.
Zij heeft hiertoe de brieven als weergegeven in r.o. 2.1. en 2.2. overgelegd. Uit deze brieven volgt dat StiPP zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] nagelaten heeft om de vereiste documenten aan te leveren en dat om deze reden StiPP [gedaagde] heeft ingeschreven bij StiPP en geregistreerd bij Stichting Fonds Uitzendbranche. Ook heeft [gedaagde] een document overgelegd, waaruit volgt dat zij in december 2022 een betaling heeft gedaan aan StiPP van € 1.113,38. Zoals besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, zegt dit betalingsbewijs niks, omdat de vordering van BPF Schoonmaak en/of RAS betrekking heeft op de periode juli tot en met december 2019. Voorts volgt uit de e-mail van 7 december 2022 (r.o. 2.4.) juist dat
[gedaagde] niet valt onder de verplichtstelling van StiPP.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangeboden om betalingsbewijzen te overleggen over de periode juli tot en met december 2019, waaruit zou volgen dat zij in die periode maandelijks pensioenpremie heeft afgedragen aan StiPP.
[gedaagde] heeft hierop een volstrekt onduidelijk overzicht aangeleverd met als kop ‘MIJN GEGEVENS’.
Hierop is te lezen dat over de jaren ‘2020 periode 1 tot en met 5 en periode 12, over 2021 periode 12, over 2022 periodes tot en met 8 en 11 en 2023 periode 1’ de status ‘verwerkt’ is.
Hierop heeft BPF Schoonmaak en RAS laten weten dat deze documenten onvoldoende zijn om te kunnen aannemen dat [gedaagde] in de periode juli tot en met december 2019 premie heeft afgedragen aan StiPP. Om deze reden heeft BPF Schoonmaak en RAS verzocht om vonnis te wijzen.
3.4.
De kantonrechter schaart zich achter deze visie van BPF Schoonmaak en RAS.
De door [gedaagde] aangeleverde stukken zijn volstrekt vaag en hebben bovendien geen betrekking op de periode waarop de onderhavige facturen op zien. Echter, het enkele feit dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij in de periode juli tot en met december 2019 pensioenpremie aan StIPP heeft afgedragen, brengt niet automatisch met zich mee dat [gedaagde] daarom valt onder de verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS. Ook het enkele feit dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inschrijving bij brief van 28 oktober 2021 heeft niet tot gevolg dat aangenomen kan worden dat haar bedrijf onder verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS valt.
3.5.
BPF Schoonmaak en RAS heeft als productie 5 een rapport ‘bureauonderzoek werkingssfeer’ overgelegd. Uit de inschrijving in het handelsregister blijkt dat de activiteit van [gedaagde] bestaat uit: ‘het exploiteren van een uitzendbureau, waaronder begrepen het in- en uitlenen van natuurlijke personen in de technische en facilitaire branche’. Ook de door BPF Schoonmaak en RAS overgelegde e-mail van
7 december 2022 van StiPP (r.o.2.4.) leidt niet tot de conclusie dat [gedaagde] onder de verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS valt. Hieruit volgt immers slechts dat de betreffende jurist van mening is dat [gedaagde] niet onder StiPP valt, maar dat betekent niet automatisch dat [gedaagde] dan onder BPF Schoonmaak en RAS valt. Daar komt bij dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in december 2022 wel premie aan StiPP heeft afgedragen. Kortom, of [gedaagde] in de periode van juli tot en met december 2019, de periode waarop de vordering ziet, onder de verplichtstelling van
BPF Schoonmaak en RAS viel, is nog immer niet duidelijk.
3.6.
Nu BPF Schoonmaak en/of RAS stelt dat [gedaagde] valt onder de verplichtstelling van BPF Schoonmaak en RAS en [gedaagde] dit gemotiveerd heeft weersproken, rust op BPF Schoonmaak en/of RAS ingevolge artikel 150Rv de bewijslast van deze stelling. BPF Schoonmaak en/of RAS heeft bewijs aangeboden en zij wordt dan ook in de gelegenheid gesteld om bewijs in te brengen van haar stelling dat [gedaagde] met ingang van 23 juli 2019 valt onder de verplichte deelname aan de regelingen van het pensioenfonds voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf en de Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Gazenwassersbranche.
3.7.
Indien BPF Schoonmaak en/of RAS het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien BPF Schoonmaak en/of RAS het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
3.8.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
draagt BPF Schoonmaak en/of RAS op om te bewijzen dat
[gedaagde] met ingang van 23 juli 2019 valt onder de verplichte deelname aan de regelingen van BPF Schoonmaak en RAS;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 21 juni 2023 teneinde
BPF Schoonmaak en/of RAS in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wilt leveren;
4.3.
bepaalt dat, indien BPF Schoonmaak en/of RAS (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat, indien BPF Schoonmaak en/of RAS bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien BPF Schoonmaak en/of RAS geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
4.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2023.