ECLI:NL:RBMNE:2023:493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22/1937
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om parkeerplaatsen en een deel van het trottoir aan de openbaarheid te onttrekken in het kader van de Wegenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een mede-eigenaar van een pand in De Bilt, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Eiser had verzocht om drie parkeerplaatsen en een deel van het trottoir aan de openbaarheid te onttrekken, zodat hij deze kon gebruiken voor zijn logiesverblijven. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat het algemene belang van openbare toegankelijkheid zwaarder weegt dan het financiële belang van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door het college niet onevenwichtig was en dat de parkeerdruk in de omgeving niet onaanvaardbaar zou toenemen. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, maar zijn beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht (het college)

(gemachtigde: mr. R.E. Helder).

Inleiding

1. Eiser is mede-eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [plaats]
(het pand). Op de begane grond van het pand met [adres 1] exploiteert hij drie logiesverblijven (short-stay). Aan de voorzijde van het pand loopt een trottoir waarlangs drie parkeerplaatsen liggen. Zowel het trottoir als de parkeerplaatsen liggen (grotendeels) binnen het kadastrale perceel van eiser. Eiser wil de parkeerplaatsen kunnen gebruiken ten behoeve van de klanten van zijn logiesverblijven.
2. Op 20 april 2021 heeft eiser de gemeenteraad verzocht de drie parkeerplaatsen op
grond van artikel 9 Wegenwet te onttrekken aan de openbaarheid. Ook verzoekt eiser de gemeente om een deel van het trottoir voor het pand aan de openbaarheid te onttrekken in verband met de aanleg van een groenstrook van 30 cm langs de buitenmuur van het pand. Subsidiair verzoekt eiser de gemeenteraad de parkeerplaatsen op te heffen en de volledige eigendom van het perceel aan hem ter beschikking te stellen, met uitzondering van de strook die als trottoir dient.
3. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt (het college van
B&W) heeft eisers aanvraag met het besluit van 27 augustus 2021 afgewezen. Met het besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het administratief beroep ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college het advies van de Awb-adviescommissie van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van 3 maart 2022 (de adviescommissie) ten grondslag gelegd.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een
verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het college van B&W bij brief van 28 september 2022 gevraagd of
hij aan deze beroepsprocedure wil deelnemen. Omdat het college van B&W niet heeft gereageerd op deze brief gaat de rechtbank er vanuit dat het college van B&W niet deelneemt.
6. De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college is vertegenwoordigd door [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
7. In deze zaak moet worden beoordeeld of het college zich bij de afweging van de
betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemeen belang bij openbare toegankelijkheid van de parkeerplaatsen en het (gehele) trottoir zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afsluiting daarvan.
Het toetsingskader
8. Op grond van de Wegenwet [1] kan een weg die niet door het Rijk, provincie of een
waterschap wordt onderhouden en waarop een waterschap niet heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen. De raad van de gemeente De Bilt heeft deze bevoegdheid op grond van een delegatiebesluit van 22 december 2011 aan het college van B&W gedelegeerd.
Op grond van vaste rechtspraak [2] is de in de Wegenwet neergelegde bevoegdheid discretionair van aard. Het bevoegd gezag komt ter zake een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of er strijd is geweest met wettelijke voorschriften dan wel of de betrokken belangen op zodanig onevenwichtige wijze zijn afgewogen, dat niet in redelijkheid tot afwijzing kon worden overgegaan.
Uit de rechtspraak [3] volgt dat met openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang is gediend. Om aan zwaarwegende particuliere belangen tegemoet te komen kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken.
De drie parkeerplaatsen
9. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het parkeeronderzoek van Vitence
mobiliteit van september 2020 blijkt dat de parkeerdruk in de blauwe zone, waarbinnen het grootste deel van de [straat] valt en waarbinnen de drie parkeerplaatsen liggen, hoog is. De invoering van de blauwe zone heeft geleid tot een hogere parkeerdruk in de omliggende parkeerzones, het zogenoemde waterbedeffect. In deze omliggende parkeerzones is tijdens piekmomenten al sprake van een parkeerdruk van 90 – 100%. Onttrekking van de drie parkeerplaatsen leidt tot een nog hogere parkeerdruk in de [straat] en de omliggende parkeerzones. Het college heeft in de beoordeling tevens betrokken dat de onttrekking van de parkeerplaatsen aan de openbaarheid negatieve gevolgen heeft voor de uitwisselbaarheid van de parkeerplaatsen, wat tot een hogere parkeerdruk zal leiden.
10. Eiser voert aan dat hij de parkeerplaatsen wil gebruiken ten behoeve van de klanten van
zijn logiesverblijven. Voor zijn klanten is het prettig en gemakkelijk om te kunnen parkeren voor de verblijfslocatie. De beschikbaarheid van eigen parkeerplaatsen maakt de locatie aantrekkelijker voor klanten. Eiser heeft daar als ondernemer een financieel belang bij, omdat zijn logiesverblijven dan hoger worden geclassificeerd en hij hogere prijzen kan vragen. Daarnaast heeft de geluidsoverlast die eiser ervaart van bezoekers van de nabijgelegen coffeeshop, die nu voor zijn verblijfslocatie parkeren, een negatieve uitstraling op zijn logiesverblijven en daarmee dus financiële gevolgen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapport van 4 Traffic van 22 juli 2022 overgelegd. Daaruit blijkt dat bij onttrekking van de parkeerplaatsen de parkeerdruk 75% zal bedragen. Deze parkeerdruk is volgens eiser aanvaardbaar en blijft onder de norm van 85% (overdag) respectievelijk 90% (’s nachts) die de gemeente stelt. Tot slot voert eiser aan dat in het besteden besluit geen belangenafweging is gemaakt.
Belangenafweging
11. De rechtbank is het met eiser eens dat in het advies van de adviescommissie een kenbare
belangenafweging ontbreekt. In het advies zijn alleen de belangen van het college beschreven maar niet de belangen van eiser. Dat betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek. In het verweerschrift van 5 juli 2022 is het college alsnog ingegaan op de belangen van eiser en heeft een kenbare belangenafweging plaatsgevonden. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij te gaan aan dit gebrek. Eiser is door de gang van zaken niet in zijn belang geschaad, omdat hij hier op de zitting op heeft kunnen reageren. Wel heeft eiser recht op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
Afwijzing van het verzoek
12. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van
de Awb. Het college heeft het rapport van Vitence mobiliteit van november 2020 niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen, omdat het pand in 2020 nog een kantoorfunctie had waarvoor hogere parkeernormen gelden. De rechtbank ziet hierin geen reden voor de conclusie dat het college het rapport van Vitence mobiliteit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding voor een dergelijke conclusie. Eiser was in 2020 al eigenaar van het pand.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college, vanwege de ruime mate van beleidsvrijheid
die het college heeft, meer gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de algemene toegankelijkheid van de drie parkeerplaatsen. Het feit dat er een blauwe zone geldt voor de locatie van de logiesverblijven geeft aan dat sprake is van parkeerdruk in die zone. Met de invoering van de blauwe zone is beoogd de parkeerdruk te verminderen. Dat de parkeerdruk zal toenemen bij onttrekking van de drie parkeerplaatsen aan de openbaarheid heeft eiser niet betwist. Uit het parkeeronderzoek van Vitence mobiliteit blijkt dat de parkeerdruk binnen de blauwe zone blijft binnen de door de gemeente gehanteerde normen van 85-90%, maar dat deze normen in de naastgelegen parkeerzones worden overschreden. In het door eiser overgelegde rapport van 4 Traffic (pagina 10) wordt in de blauwe zone uitgegaan van een parkeerdruk na onttrekking van de parkeerplaatsen van 85% op het drukste meetmoment. Dit rapport bevestigt dat een onttrekking van drie parkeerplaatsen tot een toename van de parkeerdruk leidt. Het al dan niet overschrijden van de door de gemeente De Bilt gestelde normen voor parkeerdruk is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend voor de vraag of de parkeerplaatsen in redelijkheid aan de openbaarheid mogen worden onttrokken. Deze grond slaagt niet.
14. Het college heeft aan het financieel belang van eiser bij de gevraagde onttrekking in
redelijkheid minder gewicht mogen toekennen dan aan het algemeen belang van openbaarheid van de parkeerplaatsen. Bij de aanvang van de exploitatie van de logiesverblijven was de coffeeshop al aanwezig. Als sprake is van geluidsoverlast door parkerende bezoekers van de nabijgelegen coffeeshop, is dat een handhavingskwestie, waarmee in deze procedure geen rekening kan worden gehouden. Deze grond slaagt niet.
15. Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op zijn eigendomsrecht. Hij stelt dat 2,5 van de 3
parkeerplaatsen binnen zijn kadastrale perceel liggen en dat hij een zwaarwegend belang heeft bij het ongestoord gebruik kunnen maken van zijn eigendom. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de Wegenwet [4] volgt namelijk expliciet dat een rechthebbende op een weg alle verkeer over de weg heeft te dulden. Eiser heeft niet betwist dat sprake is van een openbare weg. Deze grond slaagt evenmin.
Het trottoir
16. Eiser vindt een groenstrook langs de voorzijde van zijn pand wenselijk, omdat het de
uitstraling van het pand ten goede komt en omdat het voorkomt dat er fietsen tegen het pand worden aangezet en honden tegen het pand aan plassen. Op de zitting heeft eiser verklaard dat het smalste deel van het trottoir aan de voorzijde van het pand, aan de kant van de [adres 2] , nu 1.20m breed is en dat het niet zijn bedoeling is om daar een groenstrook aan te leggen. In het bestreden besluit is aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat een versmalling tot 1.20m niet wenselijk is vanwege de toegankelijkheid en verkeersveiligheid van voetgangers.
17. De rechtbank is het met het college eens dat aan het belang van eiser om een
groenstrook aan te leggen minder gewicht toekomt dan aan het algemene belang van verkeersveiligheid voor voetgangers.
18. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst er op dat aan de overkant van
de straat een versmalling van het trottoir door een hek en plantenbakken wel is toegestaan. Het college heeft daarin geen aanleiding gezien tot een andere beslissing te komen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie omdat niet is gebleken dat aan de overzijde van de straat sprake is van een onttrekking aan de openbaarheid van een deel van het trottoir. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie

19. Het college heeft in redelijkheid mogen weigeren om drie parkeerplaatsen en een deel
van het trottoir bij het pand aan de openbaarheid te onttrekken.
20. De rechtbank bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van
€ 184,- vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van die
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), ECLI:NL:RVS:2019:2008
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2010 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2010:BO8330
4.Artikel 14, eerste lid, van de Wegenwet.