Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. Y. Demirci.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, wonende aan de [adres 1] in [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. De zaak betreft een beroep tegen de opheffing van een last onder dwangsom die eerder was opgelegd aan derde-partijen die op een naastgelegen perceel wonen. Eisers dienden op 4 november 2019 een handhavingsverzoek in vanwege overtredingen op het perceel van de derde-partijen. Het college had op 5 augustus 2020 een last onder dwangsom opgelegd, maar heeft deze op 11 december 2020 opgeheven, wat door eisers werd bestreden.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er concreet zicht op legalisatie bestond. Eisers voerden aan dat er overtredingen waren die niet in de ontwerp-omgevingsvergunning waren meegenomen, maar de rechtbank stelde vast dat alleen de overtredingen die ten grondslag lagen aan het dwangsombesluit relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank benadrukte dat voor de aanname van concreet zicht op legalisatie vereist is dat een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage is gelegd en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze geen rechtskracht zal verkrijgen.
De rechtbank concludeerde dat het college de opheffing van de last onder dwangsom terecht in stand had gelaten en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 februari 2023, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.